Gebruiksaanwijzing
1.
Transport en opslag
De gasdrukregelaar moet in de originele verpakking getransporteerd en opgeslagen worden.
•
Transport en opslagtemperatuur -20 tot + 60 °C,
•
Impulsbelastingen (schokken) dienen te worden voorkomen,
•
De beschermstickers en doppen dienen pas verwijderd te worden tijdens de montage van de regelaar in het
•
gasdrukregelstation om te voorkomen dat er vuil in de gasdrukregelaar komt,
De gasdrukregelaar moet gehesen worden aan de hijsogen. Het is niet toegestaan dat het gehele
•
gasdrukregelstation gehesen wordt d.m.v. deze hijsogen.
2.
Montagevoorschriften
De gasdrukregelaar is ontworpen om toegepast te worden in gasdrukregelstations die ontworpen zijn volgens de
NEN1059 : 2010. De gasdrukregelaar is duurzaam behandeld tegen corrosie en behoeft geen verdere
oppervlaktebehandeling. Eventuele beschadigingen moeten zorgvuldig hersteld worden. Zowel de koppelingen van
de regelaar alsmede van de stuurdrukregelaar maken deel uit van het ontwerp en mogen daarom niet verwijderd
c.q. uitgewisseld worden.
Controleer of de gasdrukregelaar niet beschadigd is geraakt tijdens het transport of opslag en dat deze geschikt is
voor de toepassing. Let hierbij vooral op medium en druk- en temperatuurbereik. Voorkom tijdens de montage
overmatige spanningen en/of impulsbelastingen (schokken b.v. door hamer). Inbouw is mogelijk in zowel
horizontale alsmede verticale positie. De regelaar dient zo ingebouwd te worden dat de, op het huis aangegeven,
pijl in overeenstemming is met de stromingsrichting van het gas. Na montage van de regelaar in het station, dienen
de hijsogen en onderliggende labels vervangen te worden door de meegeleverde sluitringen en moeren.
De stuurdrukregelaar is standaard aan de rechterzijde van de regelaar gemonteerd en kan eenvoudig naar de
linkerzijde verplaatst worden door het verplaatsen van de originele aansluitingen (snijringkoppelingen) en leidingen.
Indien een andere plaats gewenst is, mag de stuurdrukregelaar in iedere positie, maar wel zo dicht mogelijk bij de
regelaar, gemonteerd worden. Let op dat de originele aansluitingen (snijringkoppelingen) toegepast blijven worden
i.v.m. restricties. De maximaal toegestane lengte van de meetleiding van de stuurdrukregelaar bedraagt 4 meter.
Door het verplaatsen van de stuurdrukregelaar kan het voorkomen dat de stuurdrukregelaar opnieuw ingesteld
moet worden.
De veiligheidsafslagklep kan in vier posities op het regelaarhuis gemonteerd worden.
Ademopeningen aangeduid met "P atmospheric breather" dienen altijd horizontaal of naar onderen gericht te zijn
om indringen van vuil en vocht te voorkomen. De leidingen van de RS300S moeten worden aangesloten op een
centraal drukmeetpunt, volgens figuur op blz. 4. De leidingen dienen zo geplaatst te worden dat eventueel
condensaat niet in de regelaar kan stromen. Obstakels in de uitvoerleiding gepositioneerd nabij de regelaar,
kunnen het gedrag van de regelaar beïnvloeden. Zie NEN1059 voor voorschriften meetpunten.
Aanduiding van de aansluitpunten:
Stuurdrukregelaar
P atmospheric, breather
Pu pilot
Pd sensing line
Pd process line +Pup
Pm
Veiligheidafslagklep
P atmospheric, breather
Pd sensing line
4
Functie
ademopening
inlaatdruk
uitlaatdruk, beïnvloeding
retourdruk regelaar en afstroming pilot
stuurdruk naar regelaar
Functie
ademopening
uitlaatdruk, beïnvloeding
DDD3101GHNL/11-2019/rev.13
Aansluiting
n.v.t.
Pe pilot op regelaarhuis
header
onderzijde membraanbak en header
bovenzijde membraanbak
Aansluiting
n.v.t.
header
RS300S