Gebruiksaanwijzing
7.
Onderhoud
Aanbevolen wordt de regelaar preventief te onderhouden met een interval van 10 jaar. Hiervan kan afgeweken
worden bij het toepassen van een inspectiesysteem (b.v. PLEXOR Inspectie Systeem), en kan onderhoud
plaatsvinden op het moment dat het inspectiesysteem daartoe aanleiding geeft. Onderhoud dient uitgevoerd te
worden volgens servicedocumentatie DDD3000MHNL. Revisieonderdelen mogen maximaal 5 jaar op voorraad
gehouden worden (zie datum op verpakking).
Bij demontage en montage van de regelaar moet altijd de montagepen (bestelnummer D05357) toegepast
worden zodat de as van de regelaar geblokkeerd is tegen verdraaien, ter bescherming van het
rolmembraan. Daartoe wordt de leiding p
snijringkoppeling geschoven tot deze in de as steekt.
Na onderhoud dient de regelaar op functioneren gecontroleerd te worden. Onderstaande stappen dienen
doorlopen te worden:
Alle losgenomen aansluitingen op juistheid controleren,
•
Alle bouten en moeren op los zitten controleren,
•
Nadat in- en uitlaatdruk in overeenstemming zijn de met regelaarspecificaties, de inlaatafsluiter openen,
•
Alle deelnaden controleren op lekdichtheid,
•
Stuurdrukregelaar instellen op gewenste uitlaatdruk (zie hoofdstuk 3),
•
Indien nodig de regelaar afregelen opdat deze stabiel, zonder pendelen, levert (zie hoofdstuk 4),
•
Controleer de sluitdruk,
•
Controleer de werking van de VAK, en stel deze zo nodig af op de gewenste afslagwaarde,
•
Open de uitlaatafsluiter en controleer de werking van de regelaar op het net.
•
8.
Controleprocedures
Controleprocedures die uitgevoerd kunnen worden zonder de regelaar uit bedrijf te nemen:
Controle op uitwendige gasdichtheid van regelaar, stuurdrukregelaar en veiligheidsafslagklep,
•
Vergelijken van de geregelde waarde met de ingestelde waarde,
•
Uitwendige visuele inspectie; ademopeningen.
•
Controleprocedures die uitgevoerd kunnen worden wanneer de regelaar uit bedrijf genomen is (uitlaatafsluiter in
gesloten stand, regelaar onder druk):
Geregelde waarde; open de inregelkraan zo dat de regelaar weinig gas levert, de geregelde waarde is de
•
waarde afgelezen van de manometer die de uitlaatdruk meet,
Sluitdruk: sluit de inregelkraan langzaam. Registreer de sluitdruk na 3 minuten door middel van de uitlaatdruk-
•
manometer,
Inwendige gasdichtheid van de veiligheid: laat de veiligheid aanspreken zodat deze sluit. Maak het uitlaatdeel
•
van het station drukloos door middel van de inregelkraan en sluit deze weer. Registreer de drukstijging door
middel van de manometer die de uitlaatdruk meet. Indien de druk niet stijgt is de veiligheid dicht,
Inwendige gasdichtheid regelaar en stuurdrukregelaar.
•
Als de regelaar inwendig lek is kan de positie van het lek als volgt bepaald worden:
Laat de veiligheid aanspreken zodat deze sluit,
•
Maak het uitlaatdeel van het station drukloos door middel van de inregelkraan en sluit deze weer,
•
Verwijder de verbindingspijp p
•
regelaar en de stuurdrukregelaar af. Open de veiligheid en registreer de drukstijging door middel van de
manometer die uitlaatdruk meet. Indien de druk stijgt is de regelaar of de stuurdrukregelaar lek.
Hulpdruk:
Verwijder aansluitpijp pm en sluit een manometer aan op meetaansluiting pup van de stuurdrukregelaar,
•
Zet de regelaar onder druk. Controleer de hulpdruk als A ingedraaid is (de stuurdrukregelaar levert stuurdruk),
•
en als A (zie figuur op blz. 5) volledig is uitgedraaid (sluitdruk stuurdrukregelaar). De gemeten waarden moeten
respectivelijk overeenkomen met 300 mbar ± 50 mbar.
Zie hoofdstuk 3 voor schakelwaarden en reproduceerbaarheid veiligheidsafslagklep.
10
pilot losgenomen van het regelaarhuis en wordt de pen in de
e
pilot naar p
pilot regelaarhuis en sluit de vrijgekomen aansluiting bij de
u
e
DDD3101GHNL/11-2019/rev.13
RS300S