Luchtleiding
WAARSCHUWING
Uw systeem moet zijn voorzien van een zelfontlastende
hoofdluchtklep (B), om lucht te laten ontsnappen die
tussen de kraan en de pomp is blijven zitten. Zie Afb. 2.
Opgesloten lucht kan de pomp onverwachts aan het
lopen brengen, wat kan resulteren in ernstige
verwondingen, zoals door vloeistof die in de ogen of
op de huid spat, verwondingen door bewegende delen,
of verontreiniging door gevaarlijke vloeistoffen.
OPGELET
De lucht die uit de pomp stroomt, kan verontreinigingen
bevatten. Voer de uitlaatlucht naar een afgelegen plaats
wanneer de verontreiniging de materiaaltoevoer kan
beïnvloeden. Lees Luchtuitlaatventilatie op pagina 6.
1. Installeer de luchtleidingstoebehoren zoals afgebeeld
op Afb. 2. Bevestig deze toebehoren aan de muur
of aan een beugel. Controleer of de luchtleiding
die de toebehoren voedt elektrisch geleidend is.
a. Er zijn twee manieren om de vloeistofdruk
te regelen. Met een luchtregelaar (G) kunt
u de druk regelen aan de luchtzijde.
Om de vloeistofzijde te regelen installeert
u een vloeistofreduceerklep (J) dicht bij de
vloeistofuitlaat van de pomp (zie Afb. 2).
b. Plaats de ene zelfontlastende luchtkraan (B)
dicht bij de pomp en gebruik hem om opgesloten
lucht te laten ontsnappen. Lees de
WAARSCHUWING bovenaan. Voorzie eveneens
een zelfontlastend luchtventiel (E)
stroomopwaarts van alle luchtleidingtoebehoren
en gebruik die om de accessoires af te sluiten
tijdens reinigen en repareren.
c. Het luchtleidingsfilter (F) verwijdert schadelijk vuil
en vocht uit de aangevoerde perslucht.
2. Breng, tussen de toebehoren en de 1/4 npt(f)
luchtinlaat van de pomp, een elektrisch geleidende,
flexibele luchtslang (C) aan. Gebruik een luchtslang
met een binnendiameter van tenminste 1/4 inch
(6,3 mm). Schroef een snelkoppeling (D) op het
eind van de luchtslang (C) en schroef de bijpassende
nippel goed op de luchtinlaat van de pomp.
Sluit de koppeling (D) nog niet aan op de fitting.
Installatie
Installatie van op afstand gestuurde
luchtleidingen
1. Zie de onderdelentekeningen. Sluit de luchtleiding
aan op de pomp zoals in de stappen hierboven is
aangegeven.
2. Sluit een buis met een buitendiameter van 1/4 inch
aan op de drukstekkers (16) aan de onderzijde van
de pomp.
OPMERKING: Koppelingen van een ander formaat
of type kunnen worden gebruikt door de drukstekkers
te vervangen. Voor de nieuwe fittingen is schroefdraad
van 3,18 mm (1/8 inch) npt vereist.
3. Sluit de overige uiteinden van de buizen aan op het
externe luchtsignaal, bijv. de Cycleflo-regelaar
(onderdeelnr. 195264) of de Cycleflo-II-regelaar
(onderdeelnr. 195265) van Graco.
OPMERKING: De pomp werkt pas, als de luchtdruk
bij de koppelingen minimaal 30% is van de luchtdruk
naar de luchtmotor.
Vloeistofaanzuigleiding
•
Gebruik met een geleidende pomp (van acetaal)
geleidende slangen. Als u een niet-geleidende pomp
gebruikt, aard dan het materiaalsysteem. Lees
Aarding op pagina 8. De inlaatpoort voor het
materiaal is 1,3 cm of 1,9 cm (1/2 of 3/4 inch).
•
Een vloeistofdruk van meer dan 0,1 MPa (1 bar; 15 psi)
bij de inlaat verkort de levensduur van de membranen.
Vloeistofuitlaatleiding
Een vloeistofaftapventiel (H) moet in uw systeem zijn
aangebracht om de druk te ontlasten bij het koppelen van
de slang. Zie Afb. 2. Het aftapventiel vermindert het risico
op ernstige verwonding, zoals door vloeistofspatten in de
ogen of op de huid, of verontreiniging met gevaarlijke
vloeistof bij het ontlasten van de druk. Plaats de kraan dicht
bij de materiaaluitlaat van de pomp.
1. Gebruik elektrisch geleidende vloeistofslangen (K).
De vloeistofuitlaat van de pomp is 1/2 inch (1,27 cm)
of 3/4 inch (1,91 cm). Schroef de vloeistoffitting
stevig vast in de pompuitlaat. Niet te vast aandraaien.
2. Installeer desgewenst een vloeistofreduceerklep (J)
op de vloeistofuitlaat van de pomp, voor het regelen
van de vloeistofdruk (zie Afb. 2). Zie Luchtleiding,
stap 1a, voor een andere manier om de druk te
regelen.
3. Installeer een vloeistofaftapventiel (H) dicht bij
de vloeistofuitlaat. Lees de WAARSCHUWING
bovenaan.
WAARSCHUWING
3A1949 5