Prestatiegrafieken Husky 515 en Husky 716
100
(0,7; 7)
80
(0,55; 5,5)
60
(0,41; 4,1)
40
(0,28; 2,8)
20
(0,14; 1,4)
0
0
De vloeistofuitlaatdruk (psi/MPa/bar) bij een zeker vloeistofdebiet
(g/min/ l/min) en de werkluchtdruk (psi/MPa/bar) bepalen:
1.
Zoek de stroomsnelheid van de vloeistof op onder in het schema.
2.
Volg de verticale lijn omhoog tot het snijpunt met de gekozen
kromme voor de vloeistofuitlaatdruk.
3.
Volg de schaal naar links en lees daar de vloeistofuitlaatdruk af.
Vloeistofuitlaatdruk
Testomstandigheden: pomp getest in water met een ondergedompelde inlaat.
A
B
C
2
4
(7,6)
(15,2)
VLOEISTOFSTROOM – gpm (lpm)
Vloeistofdrukkrommen
A bij een luchtdruk van 100 psi (0,7 MPa; 7 bar)
B bij een luchtdruk van 70 psi (0,48 MPa; 4,8 bar)
C bij een luchtdruk van 40 psi (0,28 MPa; 2,8 bar)
6
8
(22,7)
(30,3)
(37,9)
10
12
14
(45,4)
(53,0)
16
(60,6)
3A1949 37