Systeemintegratie
Parameter
Parameter 5-10
3
3
Klem 18
digitale ingang
Klem 18
Parameter 5-12
Klem 27
digitale ingang
Klem 27
Parameter 5-13
Klem 29
digitale ingang
Klem 29
Meer
parameters
Tabel 3.14 Parameterinstellingen
* Geeft de fabrieksinstelling aan.
Alarmen worden bij elke start gereset. Doe het volgende
om deze reset te voorkomen:
•
Sluit de bruine draad niet aan of
•
stel parameter 5-12 Terminal 27 Digital Input in op
[0] Niet in bedrijf.
Bij inschakeling staat de eenheid altijd in de stopmodus.
De ingestelde referentie wordt tijdens het uitschakelen
opgeslagen.
Om een permanente startmodus in te stellen, moet u de
stopfunctie op het LOP als volgt uitschakelen:
•
Verbind klem 12 met klem 18.
•
Sluit de paarse/grijze draad niet aan op klem 18.
3.5 Speciale omstandigheden
3.5.1 Doel van reductie
Overweeg reductie wanneer u de frequentieregelaar
gebruikt:
•
bij een lage luchtdruk (grote hoogtes).
•
bij lage toerentallen.
•
met lange motorkabels.
•
met kabels met een grote dwarsdoorsnede.
•
bij een hoge omgevingstemperatuur.
Deze sectie beschrijft de vereiste acties.
42
VLT
Werking
Werking met
Werking met
met
twee modi
twee draairich-
twee toeren-
tingen
tallen
Start*
Reset
Selecteer
Jog*
Start omgekeerd
setup
Parameter 3-
Parameter 0-10
Parameter 4-10 Dr
11 Jog-snelh.
Actieve setup=
aairichting motor
[Hz]
[9] Multi setup
= [2] Bidirectioneel
Danfoss A/S © 06/2016 Alle rechten voorbehouden.
®
DriveMotor FCP 106/FCM 106
3.5.2 Reductie wegens
omgevingstemperatuur en
schakelfrequentie
Zie hoofdstuk 6.10 Derating According to Ambient
Temperature and Switching Frequency in deze handleiding.
3.5.3 Een automatische aanpassing zorgt
voor blijvende prestaties
De frequentieomvormer controleert continu op kritische
niveaus van interne temperatuur, belastingsstroom, hoge
spanning op de tussenkring en lage motorsnelheden. Als
reactie op een kritisch niveau kan de frequentieomvormer
de schakelfrequentie aanpassen en/of het schakelpatroon
wijzigen om een goede werking van de frequentieom-
vormer te garanderen. De mogelijkheid om de
uitgangsstroom automatisch te verlagen zorgt voor een
verdere uitbreiding van de aanvaardbare bedrijfscondities.
3.5.4 Reductie wegens lage luchtdruk
Bij een lage luchtdruk vermindert de koelcapaciteit van
lucht.
•
Bij een hoogte tot 1000 m is geen reductie nodig.
•
Boven een hoogte van 1000 meter moet de
omgevingstemperatuur of de maximale uitgangs-
stroom worden verlaagd.
•
Neem voor hoogtes boven 2000 m contact op
met Danfoss in verband met PELV.
Een alternatief is om de omgevingstemperatuur op grote
hoogtes te verlagen, waardoor op grote hoogtes een
uitgangsstroom van 100% kan worden bereikt. Voorbeeld:
bij een hoogte van 2000 m en een temperatuur van 45 °C
(T
- 3,3 K) is 91% van de nominale uitgangsstroom
AMB,MAX
beschikbaar. Bij een temperatuur van 41,7 °C is 100% van
de nominale uitgangsstroom beschikbaar.
-
Verlaag de uitgangsstroom met 1% per
100 m hoogte boven de 1000 m of
-
verlaag de maximale omgevingstempe-
ratuur met 1 °C per 200 m hoogte.
MG03M210