5-3. Storingen
Probleem
Geen uitgangsspanning voor het las-
sen; het apparaat werkt totaal niet;
sen; het apparaat werkt totaal niet;
aan/uit lampje uit.
Geen uitgangsspanning voor het las-
sen; aan/uit lampje aan, ventilator aan.
sen; aan/uit lampje aan ventilator aan
Geen uitgangsspanning voor het las-
sen; aan/uit lampje aan, ventilator
sen; aan/uit lampje aan ventilator
werkt niet.
werkt niet.
Te laag lasvermogen en te lage open
spanning.
spanning
De machine levert enkel minimum of
maximum vermogen.
maximum vermogen
Onregelmatige of onjuiste lasuitgangs-
spanning
spanning.
Geen 115V AC uitgangsspanning bij de
duplex contrastekker, de
"Remote 14"-contrastekker of aansluit-
strip 1T.
Geen 24 volt AC uitgangsspanning bij
de "Remote 14"-contrastekker of aan-
sluitstrip 1T.
De ventilator werkt niet. Opmerking: de
ventilator draait enkel als afkoeling no-
ventilator draait enkel als afkoeling no-
dig is.
Dwalende vlamboog; slechte controle
over de richting van de boog.
over de richting van de boog
De wolfraam elektrode oxydeert en blijft
niet helder na het voltooien van de las.
niet helder na het voltooien van de las
De digitale meter werkt niet
Zet de lijnscheidingsschakelaar aan (zie Sectie 3-13).
Controleer de lijnzekeringen en vervang indien nodig (zie Sectie 3-13).
Controleer of de voeding goed is aangesloten (zie Sectie 3-13).
Controleer de posities van de brugjes (zie Sectie 3-13).
Controleer smeltveiligheid F1 en vervang indien nodig (zie Sectie 5-2).
Het apparaat is oververhit. Laat het apparaat afkoelen met de ventilator aan (zie Sectie 3-2).
Wanneer een afstandsbediening gebruikt wordt, zet de vermogenschakelknop (Contactor) op de
afstandsbedieningsstand (zie Secties 3-9 en 3-10). Indien er geen afstandsbediening gebruikt wordt,
zet de schakelknop op de paneelstand (I) (zie Sectie 4-1).
Kijk de afstandsbediening na, repareer of vervang hem.
Controleer of de voeding goed is aangesloten (zie Sectie 3-13).
Controleer de lijnzekeringen en vervang indien nodig, of stel de zekering opnieuw in (zie Sectie 3-13).
Schakel het apparaat uit en daarna weer aan, wanneer deze handeling de storing niet verhelpt, raad-
pleeg een door de fabriek erkende servicemonteur.
Controleer de stand van de A/V–bedieningsschakelaar (zie Sectie 4-1).
Controleer de lijnzekeringen en vervang indien nodig (zie Sectie 3-13).
Controleer of de voeding goed is aangesloten (zie Sectie 3-13).
Controleer de posities van de brugjes (zie Sectie 3-13).
Reinig alle laskoppelingen en draai ze vast.
Laat een door de fabriek erkende service monteur kaart PC1 en stroomsonde HD1 nakijken.
Controleer de stand van de A/V–bedieningsschakelaar (zie Sectie 4-1).
Gebruik een laskabel van het juiste formaat en type (zie Sectie 3-8).
Reinig alle laskoppelingen en draai ze vast.
Controleer de aansluiting van de draadafrolkast.
Controleer de stand van de proceskeuzeschakelaar (zie Sectie 4-1).
Laat een door de fabriek erkende service monteur kaart PC1 en stroomsonde HD1 nakijken.
Stel de zekering CB1 opnieuw in (zie Sectie 3-7).
Stel de zekering CB2 opnieuw in (zie Sectie 3-7).
Kijk of er iets is dat de ventilator blokkeert, waardoor hij niet kan draaien.
Laat een door de fabriek erkende servicemonteur de motor van de ventilator nakijken.
Verlaag de gastoevoer.
Gebruik wolfraam van het goede formaat.
Gebruik op de juiste wijze geprepareerde wolfraam.
Scherm het lasgebied af tegen tocht.
Verleng de nastroomtijd.
Kijk alle gasfittingen na en draai ze aan.
Gebruik op de juiste wijze geprepareerd wolfraam.
Kijk na of er geen water in de toorts zit. Herstel indien nodig.
Laat een door de fabriek erkend service monteur kaart PC1en de aansluitingen nazien, en vervang indien
nodig.
Oplossing
OM-2223 Pagina 19