Eventueel:
> Wachtwoord invoeren:
[Verder]
NO
-toeslag instellen:
2
> Waarde instellen → [OK].
6.1.3.2.
O
-referentie
2
De O2-referentiewaarde kan worden ingesteld.
De instelling van de O2-referentiewaarde kan met een wachtwoord
beveiligd worden, zie Wachtwoordbeveiliging, pagina 50.
Functie oproepen:
>
[
Eventueel:
> Wachtwoord invoeren:
[Verder]
O
-referentie instellen:
2
> Waarde instellen → [OK].
6.1.3.3.
Sensorbescherming
Ter bescherming van de sensoren tegen overbelasting kunnen
grenswaarden worden ingesteld. Uitschakelen van de
sensorbescherming is beschikbaar voor de volgende sensoren:
CO, NO.
Bij overschrijding van de grens wordt de sensorbescherming
geactiveerd:
•
testo 330-1 LL: uitschakeling.
•
testo 330-2 LL: verdunning, bij opnieuw overschrijden:
uitschakeling.
Om de sensorbescherming te deactiveren moeten de
grenswaarden op 0 ppm worden gezet.
Functie oproepen:
[
>
Sensorbeschermingsgrens instellen:
1. Grootheid kiezen: [Wijzigen].
2. Waarde instellen → [OK].
3. Wijzigingen opslaan: [Klaar].
→ [OK].
]
→
Sensorinstellingen
→ [OK].
]
Sensorinstellingen
→
[Invoeren]
→ wachtwoord invoeren →
→
O2-referentie
[Invoeren]
→ wachtwoord invoeren →
Sensorbescherming
→
6 Product gebruiken
→ [Wijzigen].
→ [OK].
51