10.2.5 Maximum aanvoertemperatuur instellen (servicefunctie 2.5)
De maximale aanvoertemperatuur kan tussen 35 en 88°C (fabrieksinstelling) begrensd worden.
1 0.2.6 Inschakelen van de schakeldifferentie (servicefunctie 2.6)
i
Bij het aansluiten van een weersafhankelijke regelaar, is een instelling niet nodig. De schakeldifferentie wordt
door de regelaar overgenomen.
De schakeldifferentie is de toegestane afwijking van de gevraagde aanvoertemperatuur. De schakeldifferentie kan
met stappen van 1 K ingesteld worden. Het instelbereik ligt tussen 0 en 30 K (fabrieksinstelling = 0 K).
De minimale aanvoertemperatuur is 30°C.
Toets
indrukken en ingedrukt houden tot op het display
verschijnt. Toets
brandt.
Fig. 36
Temperatuurregelaar verwarming
verschijnt.
Na een korte tijd verschijnt de ingestelde aanvoertemperatuur op
het display.
Temperatuurregelaar
maximale aanvoertemperatuur tussen 35 en 88 verschijnt.
display en de toets
knipperen.
Fig. 37
indrukken en ingedrukt houden, totdat op het display [ ]
Toets
verschijnt.
De maximale aanvoertemperatuur is vastgelegd.
Temperatuurregelaars
temperaturen draaien.
Op het display verschijnt de aanvoertemperatuur.
Fig. 38
Antipendelprogramma uitschakelen (instelling
Toets
indrukken en ingedrukt houden tot op het display
verschijnt. Toets
brandt.
Fig. 39
Temperatuurregelaar verwarming
verschijnt.
Na een korte tijd verschijnt de ingestelde schakeldifferentie op het
display.
Temperatuurregelaar
schakeldifferentie tussen 0 en 30 verschijnt. Het display en de
toets
knipperen.
Fig. 40
27
draaien, tot op het display 2.5
draaien, tot op het display de gewenste
en
op de oorspronkelijk ingestelde
0
, zie punt 10.2.4).
draaien, tot op het display 2.6
draaien, tot op het display de gewenste
- -
Het
- -