Rexroth IndraDrive Aandrijfbesturingen Vermogensonderde‐
len HCS01
6.3
Massaverbindingen
Behuizing en montageplaat
Verbindingselementen
Metalen oppervlakken
Aardingsleidingen en schermaan‐
sluitingen
6.4
Installatie van signaalleidingen en signaalkabels
Leidingsplaatsing
Door geschikte massaverbindingen kan de storingsverbreiding vermeden
worden, daar storingen zo over het kortste traject naar de aarde afgeleid wor‐
den.
Contacteer de aardaansluiting en massaverbindingen van de metalen behui‐
zing van EMC-kritieke componenten (zoals bv. filters, toestellen van het aan‐
drijfsysteem, legvlakken van de kabelafschermingen, toestellen met micro‐
processor en schakelnetadapters) over een groot oppervlak en goed gelei‐
dend. Dit geldt evenzeer voor alle schroefverbindingen van de montageplaat
met de schakelkastwand en voor demontage van een aardingsrail op de
montageplaat.
Gebruik het best een verzinkte montageplaat. In vergelijking met een gelakte
plaat hebben de verbindingen hier een goede langdurige stabiliteit.
Gebruik bij gelakte montageplaten principieel schroefverbindingen met tand‐
veerringen en verzinkte, vertinde schroeven als verbindingselementen. Ver‐
wijder aan de verbindingsplekken de lak, zodat een veilig elektrisch contact
over een groot oppervlak ontstaat. Een verbinding over een groot oppervlak
verkrijgt u middels blanke verbindingsoppervlakken of meerdere verbindings‐
schroeven. Aan schroefverbindingen kunt u door het ertussen plaatsen van
tandveerringen het contact met gelakte oppervlakken tot stand brengen.
Gebruik steeds verbindingselementen (schroeven, moeren, borgringen) met
een elektrisch goed geleidend oppervlak.
Goed elektrisch geleidend zijn blanke, verzinkte of vertinde metaaloppervlak‐
ken.
Slecht geleidend zijn geanodiseerde, geel verchroomde, zwart gebronsde of
gelakte metaaloppervlakken.
Bij aansluiting van aardingsleidingen en schermaansluitingen is niet de door‐
snede belangrijk, maar de afmeting van het oppervlak van de contactering,
daar de hoogfrequente stoorstromen hoofdzakelijk over de buitenste huid
van de leiding stromen.
Verbind kabelschermen, in het bijzonder schermen van de motorstroomka‐
bels, principieel over een groot oppervlak met aardingspotentiaal.
Maatregelen ter voorkoming van storingsbeïnvloedingen vindt u in de ont‐
werphandleiding van het desbetreffende toestel. Daarenboven adviseren wij
het volgende:
●
Signaal-
en
controleleidingen
d5 = 100 mm (zie
6.2.2 Onderverdeling in gebieden (zones), bladzijde
44) of door een geaarde scheidingsplaat, ruimtelijk gescheiden van de
stroomkabels, leggen. Optimaal is plaatsing in gescheiden kabelkana‐
len. Signaalleidingen zoveel mogelijk slechts op één plek in de kast naar
binnen leiden.
●
Indien signaalleidingen stroomkabels kruisen, deze in een hoek van 90°
ten opzichte van elkander leggen om storingskoppelingen te voorko‐
men.
●
Niet gebruikte en aangesloten reservekabels minsten aan beide uitein‐
den aarden, opdat ze niet als antennes werken.
●
Nodeloze leidinglengten voorkomen.
EMC-maatregelen voor opbouw en installatie
met
een
minimumafstand
R911413295_Uitgave 01 Bosch Rexroth AG
51/71
van