11
Inbedrijfstelling
11.1
Controles voor ingebruikname
Controleer het volgende voordat u de stroom naar de binnen- en buitenunits inschakelt:
1. Alle binnen- en buitenkoelleidingen en communicatiebedrading zijn aangesloten
op het juiste koelsysteem en het systeem waartoe elke binnen- en buitenunit
behoort is duidelijk gemarkeerd op elke unit of genoteerd op een andere geschikte
plaats.
2. Het spoelen van de leidingen, het testen van de gasdichtheid en het vacuümdrogen
zijn naar behoren uitgevoerd volgens de instructies.
3. Alle condensaatafvoerleidingen zijn compleet en indien van toepassing is een
waterdichtheidstest naar tevredenheid uitgevoerd.
4. Alle voedings- en communicatiebedrading is aangesloten op de juiste klemmen op
de unit en PinTherm Mistral. (Controleer of de verschillende fasen van de 3-fasige
voeding zijn aangesloten op de juiste klemmen).
5. Er is geen bedrading kortgesloten.
6. De voedingen naar de binnen- en buitenunits zijn gecontroleerd en de
voedingsspanningen liggen binnen ±10% van de nominale spanningen voor elk
product.
7. Alle besturingsbedrading is 0,75 mm2 drieaderige afgeschermde kabel en de
afscherming is geaard.
8. De extra koelmiddelvulling is toegevoegd volgens hoofdstuk 8 "Koelmiddel
bijvullen". Opmerking: In sommige omstandigheden kan het nodig zijn om het
systeem in de koelmodus te laten werken tijdens de koudemiddelvulprocedure.
In dergelijke omstandigheden moeten de punten 1 tot 8 hierboven worden
gecontroleerd voordat het systeem in werking wordt gesteld om koudemiddel
bij te vullen en moeten de vloeistof- en gasafsluiters van de buitenunit worden
geopend.
Tijdens de inbedrijfstelling is het belangrijk dat je:
Houd een voorraad R410A-koelmiddel bij de hand.
»
Houd de lay-out van het systeem, het leidingwerk en de bedradingsschema's van
»
de regeling bij de hand.
NL
33