Buitendiameter
leiding (mm)
Ø 6.35
Ø 9.53
Ø 12.7
Ø 15.9
Ø 19.1
Ø 22.2
Ø 25.4
Ø 28.6
Ø 31.8
Ø 41.3
Ø 44.5
Ø 54.0
7.1.4 Installatie van leidingisolatie
Met uitzondering van isolatie van verbindingen, moet isolatie op leidingen worden
aangebracht voordat de leidingen worden vastgezet. Isolatie bij verbindingen in
koudemiddelleidingen moet worden aangebracht nadat de gasdichtheidstest is
voltooid.
De isolatie moet worden aangebracht op een manier die geschikt is voor het type
»
isolatiemateriaal dat wordt gebruikt.
Zorg ervoor dat er geen openingen zijn in de naden tussen de isolatiepanelen.
»
Breng de tape niet te strak aan, want dan kan de isolatie krimpen, waardoor
»
de isolerende eigenschappen afnemen, wat kan leiden tot condensatie en
rendementsverlies.
Isoleer gas- en vloeistofleidingen apart, anders heeft warmte-uitwisseling tussen
»
beide zijden een grote invloed op de efficiëntie.
Bind de afzonderlijk geïsoleerde gas- en vloeistofleidingen niet te strak aan elkaar,
»
omdat dit de verbindingen tussen de isolatiedelen kan beschadigen.
7.1.5
Isolatie van leidingverbindingen
Isolatie bij verbindingen in de koudemiddelleidingen moet worden aangebracht
nadat de gasdichtheidstest met succes is afgerond. De procedure bij elke verbinding
is als volgt:
1. Snijd een stuk isolatie dat 50 tot 100 mm langer is dan de opening die opgevuld
moet worden. Zorg ervoor dat alle openingen in de dwars- en lengterichting gelijk
zijn gesneden.
2. Breng het deel aan in de spleet en zorg ervoor dat de uiteinden goed aansluiten op
de isolatie aan weerszijden van de spleet.
3. Lijm de langsnaad en de verbindingen met de isolatieprofielen aan weerszijden
van de opening.
4. Plak de naden af met tape.
26
Minimale isolatiedikte
(mm)
Vochtigheid < 80%RH
15
20
Minimale isolatiedikte
(mm)
Vochtigheid > 80%RH
20
25