wanneer de apparaten in
ruimten geplaatst zijn met een
opening of leiding die naar de
buitenlucht leidt.
De doorsnede van de opening
moet ten minste 150 cm
2
bedragen en 2 cm
meer voor
elke kW boven een nominaal
verwarmingsvermogen van 50 kW.
De leidingen moeten
stromingstechnisch gelijkwaardig
gedimensioneerd zijn.
De vereiste doorsnede mag
hoogstens over twee openingen
resp. leidingen verdeeld zijn.
(4) Verbrandingsluchtopeningen
en -leidingen mogen niet
afgesloten of geblokkeerd
worden, tenzij speciale
veiligheidsinrichtingen
garanderen dat de haard
alleen met een geopende
afsluiting gebruikt kan worden.
De vereiste doorsnede mag
niet door de afsluiting of een
rooster versmald worden.
(5) Afwijkend van de alinea's 1
tot en met 3 kan voor
ruimteluchtafhankelijke
haarden een voldoende
verbrandingsluchttoevoer op
een andere manier aangetoond
worden.
Bijvoorbeeld door:
Een doorlopende buis met
voldoende doorsnede,
aangesloten op de brander of
de behuizing en naar buiten
lopend naar de buitenlucht.
Deze doorsnede moet zijn
aangepast aan de beschikbare
zuigkracht van de brander en
de weerstand van de leiding
(inclusief het aanzuigrooster),
zodat een probleemloze
verbranding is gewaarborgd.
Opstelling
De apparaten mogen uitsluitend
■
in ruimtes worden opgesteld
en gebruikt als de apparaten
2
een voor de verbranding
voldoende luchthoeveelheid
krijgen toegevoerd en de
verbrandingsgassen via een
geschikt afzuigsysteem naar de
buitenlucht worden afgevoerd.
Ruimteluchtafhankelijke
■
apparaten mogen alleen
worden geïnstalleerd in ruimten
of gebouwen waar lucht wordt
afgezogen met behulp van
ventilatoren, zoals ventilatie- of
afvoerluchtsystemen, enz.
wanneer:
1. gelijktijdig bedrijf
van het apparaat en de
luchtafvoerinstallatie(s)
door veiligheidsinrichtingen
voorkomen wordt,
2. de rookgasafvoer
door bijzondere
veiligheidsinrichtingen bewaakt
wordt,
3. de verbrandingsgassen via
de luchtafvoerinstallatie(s)
afgevoerd worden of
4. door de constructie of
de dimensionering van de
installatie gegarandeerd is dat
er geen gevaarlijke onderdruk
ontstaan kan.
De apparaten moeten stabiel,
■
op een niet brandbare vloer en
buiten verkeerszones, b.v. ook
met kranen worden opgesteld
De apparaten moeten zo
■
opgesteld en in bedrijf gesteld
worden, dat personen niet
in gevaar worden gebracht
door verbrandingsgassen en
stralingswarmte en er geen
branden kunnen ontstaan
De apparaten moeten dusdanig
■
worden opgesteld dat er geen
gevaren of onaanvaardbare
belastingen kunnen ontstaan, b.v.
door schokken, trillingen of geluid
De apparaten moeten
■
dusdanig worden opgesteld
en gemonteerd dat deze
altijd eenvoudig toegankelijk
zijn voor reparatie- en
onderhoudswerkzaamheden
Bedieningselementen, die door
■
ondeskundige bediening tot
gevaarlijke bedrijfstoestanden
kunnen leiden, moeten, voor
zover ze algemeen toegankelijk
zijn, tegen onbevoegd gebruik
worden beschermd
Directe aanzuiging van
■
de buitenlucht met de
standaard brandkamer is af
te raden. Bij de montage van
mengluchtkleppen (accessoires)
moeten deze in tegengestelde
richting gekoppeld zijn.
Het gehalte toegevoerde frisse
lucht mag niet meer dan 30%
bedragen
De apparaten mogen nooit in
■
brand- en explosiegevaarlijke
ruimten en omgevingen
geplaatst en gebruikt worden
AANWIJZING
De apparaten zijn geschikt
voor gebruik met accessoires
aan aanzuig- en uitblaaszijde.
LET OP
In de standaarduitvoering zijn
de apparaten niet geschikt
voor exclusief gebruik als
luchttoevoerapparaten.
9