Regeling
Regeling, ontdooien
Als de temperatuur op de verdampingssensor (BT16)
■
lager ligt dan de starttemperatuur voor de ontdooi-
functie, telt de F2120 de tijd voor "actief ontdooien"
per minuut dat de compressor draait om zo een ont-
dooibehoefte aan te maken.
De tijd tot "actief ontdooien" wordt in minuten aange-
■
geven op de binnenunit / bedieningsmodule. Het
ontdooien start wanneer deze waarde 0 minuten is.
"Passief ontdooien" wordt gestart als is voldaan aan
■
de compressorbehoefte terwijl er tegelijkertijd een
ontdooibehoefte is en de buitentemperatuur (BT28)
hoger is dan 4 °C.
Het ontdooien gebeurt actief (met compressor aan en
■
ventilator uit) of passief (met compressor uit en venti-
lator aan).
Als de verdamper te koud is, start er een "beveiligde
■
ontdooiing" op. Deze ontdooiing kan eerder worden
gestart dan de reguliere ontdooiing. Als er tien bevei-
ligde ontdooiingen achter elkaar zijn, moet de verdam-
per (EP1) op de F2120 worden gecontroleerd, wat
wordt aangegeven door alarm 341.
Als "ventilator ontdooien" is geactiveerd in menu
■
5.11.1.1, begint "ventilator ontdooien" bij het volgende
"actief ontdooien". "Ventilator ontdooien" verwijdert
het gevormde ijs op de ventilatorbladen en het venti-
latorrooster.
Actief ontdooien:
1. De vierwegklep schakelt over op ontdooien.
2. De ventilator stopt en de compressor blijft lopen.
3. Als het ontdooien klaar is, schakelt de vierwegklep
terug naar verwarmen. De compressorsnelheid is
kortstondig geblokkeerd.
4. De omgevingstemperatuur is vergrendeld en het
alarm voor hoge retourtemperatuur wordt geduren-
de twee minuten na ontdooien geblokkeerd.
Passief ontdooien:
1. Als er een compressorbehoefte beschikbaar is, kan
passief ontdooien starten.
2. De vierwegklep schakelt niet over.
3. Ventilator draait op hoge snelheid.
4. Als er een compressorvraag is, stopt passief ontdooi-
en en start de compressor.
5. Als het passief ontdooien klaar is, stopt de ventilator.
6. De omgevingstemperatuur is vergrendeld en het
alarm voor hoge retourtemperatuur wordt geduren-
de twee minuten na ontdooien geblokkeerd.
Er zijn meerdere mogelijke redenen waarom het
actieve ontdooien wordt beëindigd:
1. Als de temperatuur van de verdampersensor zijn
stopwaarde heeft bereikt (normale stop).
2. Als ontdooien langer dan 15 minuten is geactiveerd.
Dit kan het gevolg zijn van te weinig energie in de
warmtebron, te harde wind op de verdamper en/of
NIBE™ F2120
een fout in de sensor op de verdamper waardoor
een te lage temperatuur wordt weergegeven (bij
koude buitenlucht).
3. Als de temperatuur in de retourleidingsensor, BT3,
onder de 10 °C zakt.
4. Als de temperatuur van de verdamper (BP8) onder
zijn laagst toegestane waarde zakt. Als het ontdooi-
en tien keer op rij mislukt, moet de F2120 worden
gecontroleerd. Dit wordt aangegeven als een alarm
228.
Hoofdstuk 7 |
Bediening - Inleiding
37