Scherm
Afbeelding 4.2 Menu Instellingen
Instelling en opties
Permanent alarm
Gebruik ( ) de instelling "ingeschakeld" als u wilt dat het instrument in de
alarmtoestand blijft tot de medewerker het ontgrendelt; anders kiest u
uitgeschakeld. Opmerking: Om het alarm te ontgrendelen, drukt de
medewerker op ( ).
0 = uitgeschakeld
1 = ingeschakeld
Sla de instelling op ( ).
Vibratiealarm
Gebruik ( ) de instelling "ingeschakeld" als u wilt dat het instrument tijdens
alarmen vibreert; anders kiest u uitgeschakeld.
0 = uitgeschakeld
1 = ingeschakeld
Sla de instelling op ( ).
Nulstelling in bedieningsmodus
Gebruik ( ) de instelling "ingeschakeld" zodat alle gebruikers vanuit de
bedieningsmodus een nulstelling kunnen uitvoeren voor de gassensoren;
anders kiest u uitgeschakeld.
0 = uitgeschakeld
1 = ingeschakeld
Sla de instelling op ( ).
Kalibratie in bedieningsmodus
Gebruik ( ) de instelling "ingeschakeld" zodat alle gebruikers het instrument
in de bedieningsmodus kunnen kalibreren; anders kiest u uitgeschakeld.
0 = uitgeschakeld
1 = ingeschakeld
Sla de instelling op ( ).
Waarschuwing Kalibratie vereist
Om medewerkers te waarschuwen dat het instrument moet worden
gekalibreerd, kiest u ( ) de instelling "ingeschakeld" voor het gewenste
signaal; anders kiest u uitgeschakeld.
0 = uitgeschakeld
1 = ingeschakeld voor piepgeluid
2 = ingeschakeld voor blauwe lampjes
3 = ingeschakeld voor piepgeluid en blauwe lampjes
Sla de instelling op ( ).
Interval voor Kalibratie vereist
Stel ( ) het interval in waarmee het instrument moet worden gekalibreerd.
Waardebereik: 1 tot 365 dagen
Verhoging waarde: 1 dag
Sla de instelling op ( ).
21