Alarmen
Alarmen waarschuwen de medewerker voor gevaar. Het hoog alarm heeft een hoge frequentie, rode
lichtjes en een continu audiosignaal. Het laag alarm is daarentegen langzamer en heeft blauwe lichtjes,
rode lichtjes en een continu audiosignaal. Alarmen blijven afgaan tot de toestand die het alarm heeft
veroorzaakt niet meer wordt gedetecteerd.
Afbeelding 3.2 Alarmen en de bijbehorende schermsymbolen
Gas – hoog alarm
Kritiek lage batterijspanning
Gas – laag alarm
a
Variaties: 483 voor Sensorfout; 408 voor Geen sensor geïnstalleerd.
Waarschuwingen
Waarschuwingen stellen de medewerker op de hoogte van een toestand die aandacht vereist.
Sommige waarschuwingen gaan vooraf aan een bijbehorend alarm. Een waarschuwing voor lage
batterijspanning vindt bijvoorbeeld plaats voorafgaand aan het alarm voor kritiek lage batterijspanning.
Waarschuwingen gaan steeds aan en uit. Hoe dringender de waarschuwing, hoe korter de tijd tussen aan
en uit, oftewel een waarschuwing die elke twee seconden wordt herhaald is dringender dan een
waarschuwing die elke 30 seconden wordt herhaald. Waarschuwingen blijven afgaan tot het onderliggende
probleem is opgelost.
Gebeurtenissen met hoog alarm
en
Gas "over-range" (buiten bereik)
!
Systeemfout (888)
Gebeurtenissen met een laag alarm
TWA
en
TWA
9
a
STEL
en
STEL
F
en
Sensorfout
—