Ontwerphandleiding
6.6 Hydraulische opname
Algemeen
Configuratie van de installatie
Viessmann-HR-gaswandketels kunnen in principe in alle pompwarm-
water-stookinstallaties (gesloten installaties) worden gebruikt.
De circulatiepomp is in het toestel geïntegreerd.
Minimale installatiedruk 1,0 bar (0,1 MPa).
De ketelwatertemperatuur is begrensd op 82 °C.
Om de verdelingsverliezen te beperken, adviseren wij de warmtever-
delingsinstallatie op maximaal 70 °C aanvoertemperatuur in te stel-
len.
Voor etagewoningen met een woonoppervlak van minder dan 80 m
of laagenergiehuizen met een geringe warmtebehoefte adviseren wij
wegens de directe invloed van de grootte van de kamer de Vitodens
met regeling voor verhoogde werking in combinatie met Vitotrol 100 te
gebruiken.
Bij laagenergiehuizen met overeenkomstig lage warmtebehoefte advi-
seren wij ter vermindering van de inschakelfrequentie van de brander
de toepassing van een open verdeler/verzamelaar of een Vitodens
300-W van 1,9 tot 11 kW.
Chemische corrosiewerende middelen
In gesloten CV-installaties die volgens de voorschriften geïnstalleerd
en gebruikt worden, treedt meestal geen corrosie op.
Chemische corrosiewerende middelen mogen niet worden gebruikt.
Sommige producenten van kunststofbuizen adviseren het gebruik van
chemische additieven. In dit geval mogen uitsluitend door de vakhan-
del aangeboden corrosiewerende middelen worden gebruikt die voor
CV-ketels met tapwateropwarming via een warmtewisselaar met
enkele wand (wisselaar of warmwaterboiler) zijn toegestaan.
Daarbij moet de VDI-richtlijn 2035 in acht worden genomen.
CV-circuits
Voor CV-circuits met kunststof buizen adviseren wij het gebruik van
diffusiedichte buizen om indiffunderen van zuurstof door de buiswan-
den te verhinderen.
In CV-installaties met kunststof buizen die zuurstof doorlaten (DIN
4726) moet een systeemscheiding worden aangebracht. Hiervoor
leveren wij aparte warmtewisselaars.
In vloerverwarmingen moet een slibafscheider worden ingebouwd.
Vloerverwarmingen en CV-circuits met zeer grote waterinhoud
(>15 l/kW) moeten ook bij HR-gaswandketels via een 3-wegmengklep
op de CV-ketel worden aangesloten; zie ontwerphandleiding "Rege-
ling van vloerverwarmingen" respectievelijk de toepassingsvoorbeel-
6
den.
In de aanvoer van het vloerverwarmingscircuit moet een temperatuur-
bewaker worden gemonteerd voor de maximumtemperatuurbegren-
zing. Daarbij moet DIN 18560-2 worden gerespecteerd.
Kunststof buissystemen voor radiatoren
Ook bij systemen met kunststofbuizen voor CV-circuits met radiatoren
adviseren wij de inbouw van een temperatuurschakelaar voor de
begrenzing van de maximumtemperatuur.
Dakverwarmingscentrale
De inbouw van een beveiliging tegen watergebrek bij de Vitodens in
dakverwarmingscentrales is niet nodig.
De condensatieketel Vitodens is volgens EN 12828 tegen watergebrek
beveiligd.
Veiligheidsklep
In de Vitodens is een veiligheidsklep conform TRD 721 geïntegreerd
(openingsdruk 3 bar (0,3 MPa)).
De uitblaasleiding moet volgens EN 12828 in een afvoertrechter uit-
monden (afvoertrechterset als accessoire leverbaar). In de afvoer-
trechter is een sifon als geurafsluiter geïntegreerd.
VIESMANN
76
(vervolg)
Laagwaterstandbeveiliging
Volgens EN 12828 kan bij CV-ketels tot 300 kW van de noodzakelijke
beveiliging tegen watergebrek worden afgezien, als is gegarandeerd
dat ontoelaatbare verwarming bij watergebrek niet kan voorkomen.
Viessmann Vitodens is voorzien van een beveiliging tegen waterge-
brek (droogstookbeveiliging). Door tests is aangetoond dat bij een
eventueel optredend gebrek aan water als gevolg van lekkage aan de
CV-installatie en gelijktijdige werking van de brander, zonder bijko-
mende maatregelen uitschakeling van de brander plaatsvindt voordat
2
ontoelaatbare verwarming van de CV-ketel en de rookgasinstallatie
intreedt.
Waterkwaliteit/vorstbeveiliging
Ongeschikt vul- en suppletiewater kan afzettingen en corrosie veroor-
zaken en tot beschadiging van de CV-ketel leiden.
Voor kwaliteit en hoeveelheid van het verwarmingswater (inclusief vul-
en suppletiewater) moet u VDI 2035 naleven.
■ CV-installatie vóór het vullen grondig spoelen.
■ Uitsluitend met water van tapwaterkwaliteit vullen.
■ Vul- en suppletiewater met een waterhardheid boven de volgende
waarden moet worden onthard, bijvoorbeeld met een kleine onthar-
dingsinstallatie voor verwarmingswater :
Toegestane totale hardheid van het vulwater en toegevoegde
water
Totaal ver-
Specifiek installatievolume
mogen
kW
< 20 l/kW
≤ 50
≤ 3,0 mol/m
(16,8 °dH)
> 50 tot ≤ 200
≤ 2,0 mol/m
(11,2 °dH)
■ Bij installaties met meerdere ketels en een specifiek installatievo-
lume van meer dan 20 liter/kW stookvermogen moet het vermogen
van de kleinste ketel worden gebruikt.
■ Aan het vulwater kan een speciaal voor CV-installaties geschikt
antivriesmiddel worden toegevoegd. De fabrikant van het antivries-
middel moet de geschiktheid hiervan aantonen, omdat anders
beschadigingen aan afdichtingen en membranen evenals geluid tij-
dens de stookwerking kunnen voorkomen. Voor daaruit ontstane
schade kan Viessmann niet aansprakelijk worden gesteld.
Bij het ontwerp op het volgende letten:
■ Per gedeelte moeten afsluitkleppen worden gemonteerd. Daarmee
wordt vermeden dat bij elke reparatie of elke uitbreiding van de
installatie al het verwarmingswater moet worden afgetapt.
■ Bij installaties van > 50 kW moet voor het vastleggen van de hoe-
veelheid vulwater en toegevoegd water een watermeter worden
ingebouwd. De gevulde hoeveelheid water en de waterhardheid
moet u noteren.
Bedrijfsinstructies:
■ De inbedrijfstelling van een installatie moet trapsgewijs, beginnend
met het laagste vermogen van de ketel, bij een hoog stookwaterde-
biet plaatsvinden. Daarmee wordt de plaatselijke concentratie van
kalkafzettingen op de verwarmingsoppervlakken van de warmtege-
nerator voorkomen.
■ Bij installaties met meerdere ketels moeten alle ketels gelijktijdig in
bedrijf worden gesteld, zodat de totale kalkhoeveelheid niet op het
warmteoverdrachtsoppervlak van slechts één ketel komt.
■ Bij uitbreidings- en reparatiewerkzaamheden hoeven alleen de
absoluut noodzakelijke gedeelten te worden afgetapt.
≥ 20 l/kW tot
≥ 50 l/kW
< 50 l/kW
3
≤ 2,0 mol/m
3
< 0,02 mol/m
(11,2 °dH)
(0,11 °dH)
3
3
≤ 1,5 mol/m
< 0,02 mol/m
(8,4 °dH)
(0,11 °dH)
VITODENS
3
3