p r o b l e e m o p l o s s i n g
P r o b l e e m o p l o s s i n g
In de volgende tabel staat wat u moet doen als de Rad-57 niet goed werkt of uitvalt.
PROBLEEM
APPARAAT
SCHAKELT NIET IN
AANHOUDENDE
LUIDSPREKERTOON
TOETSEN WERKEN
NIET WANNEER
ZE WORDEN
INGEDRUKT
In de onderstaande tabel wordt beschreven wat u kunt doen bij algemene problemen:
PROBLEEM
NUMERIEKE
WAARDE KNIPPERT
MELDING
SENSOR UIT
MELDING
GEEN SENSOR
LAGE PERFUSIE
ZWAK SIGNAAL
KWALITEIT
Bedieningshandleiding Pulse CO-Oximeter met signaalextractie Rad-57
MOGELIJKE OORZAAK/
OORZAKEN
Batterijen leeg
Interne fout
Interne fout
MOGELIJKE OORZAAK/
OORZAKEN
Verzadigingsalarmgrens is
overschreden.
Sensor is niet correct op
de patiënt aangesloten.
Sensor is beschadigd.
Sensor is losgekoppeld
van patiëntenkabel.
Sensor is ondersteboven
op patiëntenkabel
aangesloten.
Ongeschikt sensortype.
Locatie met slechte perfusie.
Sensor zit te strak.
Aandoeningen
als hypothermie,
vasoconstrictie,
hypovolemie, perifere
vasculaire aandoeningen of
anemie.
Sensor is beschadigd.
Sensor is niet het juiste
type of is verkeerd
aangebracht.
Te veel beweging voor perfusie.
Sensor is beschadigd of
werkt niet
AANBEVELING
Controleer en/of vervang de batterijen.
Apparaat is toe aan onderhoudsbeurt. Druk
op de knop Alarm Silence (alarm dempen)
om het alarm te dempen. Als het alarm
blijft afgaan, schakelt u het Apparaat uit en
verwijdert u eventueel de batterijen van de
handheld.
Apparaat is toe aan onderhoudsbeurt.
AANBEVELING
Beoordeel/verhelp de toestand van de patiënt.
Stel de alarmgrenzen opnieuw in als dit
wordt aangegeven.
Breng de sensor op correcte wijze
opnieuw op de patiënt aan en sluit de
sensor opnieuw op het Apparaat of de
patiëntenkabel aan.
Vervang de sensor als deze beschadigd is.
Controleer of het LED-lampje van de
sensor knippert. Koppel de sensor los en
sluit deze opnieuw aan. Vervang de sensor
als de LED niet werkt.
Controleer of de sensor en de sensormaat
geschikt zijn voor de patiënt.
Controleer of de doorbloeding naar de
locatie wordt belemmerd. Zorg ervoor dat
de sensor niet te strak zit.
Stel het Apparaat in op de
gevoeligheidsstand MAX.
Warm de patiënt of de sensorlocatie op.
Verplaats de sensor naar een locatie met
een betere perfusie.
Controleer of de doorbloeding naar de
locatie wordt belemmerd.
Controleer de plaatsing van de sensor.
Breng de sensor opnieuw aan of verplaats
deze.
6
6-1