UltraRAE 3000 Gebruikershandleiding
22.6.4 Datalogtype
Het instrument heeft drie datalogtypen:
Automatisch
Handmatig
Opname
Opmerking: u kunt slechts één datalog tegelijk selecteren.
1. Druk op [N/-] om tussen de opties te wisselen.
2. Druk op [Y/+] om uw selectie te maken (het donkere puntje in het
keuzerondje geeft aan dat het geselecteerd is).
3. Nadat u uw selectie hebt gemaakt, drukt u op [MODE].
U krijgt twee keuzes: Opslaan en Ongedaan maken. U kunt nieuwe
instellingen registreren of terugkeren naar uw vorige instellingen.
•
Druk op [Y/+] om de wijzigingen op te slaan.
Druk op [N/-] om de wijzigingen ongedaan te maken en terug te
keren naar de vorige instellingen.
22.6.5 Handmatige datalog
Wanneer het instrument is ingesteld op Handmatige datalog, kunt u
datalogging in- en uitschakelen door de displays te doorlopen vanaf
de hoofddisplay en vervolgens op de toetsen te drukken om de functie
datalog aan/uit te selecteren.
•
Wanneer u het scherm bereikt met het bericht 'Start Datalog?'
drukt u op [Y+] om te starten. Het bericht 'Datalog Started' wordt
weergegeven om te bevestigen dat datalogging is ingeschakeld.
Wanneer u het scherm bereikt met het bericht 'Stop Datalog?' drukt
u op [Y+] om te stoppen. Het bericht 'Datalog Stopped' wordt
weergegeven om te bevestigen dat datalogging is uitgeschakeld.
Standaardmodus. Verzamelt dataloginformatie
wanneer het instrument monsters neemt.
Datalogging vindt plaats wanneer de datalogging van
het instrument handmatig wordt gestart (zie hieronder
voor details).
Datalogt alleen tijdens monsteropname van een enkel
event.
76