6. Trek de brandstofslang van het brandstoffilter (Fig. 29).
7. Open de brandstofafsluitklep. Laat de benzine in een
benzineblik of opvangbak lopen.
Opmerking: Omdat de tank nu toch leeg is, is dit een
uitstekend moment om het brandstoffilter te vervangen.
8. Steek de brandstofslang op het filter. Schuif de
slangklem dicht op het filter om de brandstofslang vast
te zetten (Fig. 29).
Smeren
Smeer de machine volgens het tijdschema op de instructie-
sticker CONTROLE EN ONDERHOUD (Fig. 30) onder de
bestuurdersstoel. Het maaidek moet vaker worden gesmeerd
bij gebruik in zeer stoffige of zanderige omstandigheden.
Smeren met Nr. 2 vet op lithium- of molybdeenbasis voor
algemene doeleinden.
Methode van smeren
1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand
zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
3. Reinig de smeernippels met een doek. Indien nodig verf
van de voorkant van de nippels afkrabben.
4. Zet een smeerpistool op de nippel. Spuit vet in de
nippels totdat er nieuw vet bij de lagers naar buiten
komt.
5. Overtollig vet wegvegen.
Smeerpunten
Pomp vet in de smeernippels volgens het tijdschema op de
instructiesticker CONTROLE EN ONDERHOUD (Fig. 30)
onder de bestuurdersstoel.
Figuur 30
Maaidek smeren
Het maaidek moet regelmatig worden gesmeerd; zie het
Aanbevolen Onderhoudsschema, blz. 23. Smeren met Nr. 2
vet op lithium- of molybdeenbasis voor algemene
doeleinden.
1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand
zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
3. Smeer het draaipunt van de spanpoelie (Fig. 31).
Figuur 31
Bovenaanzicht
Bandenspanning controleren
Zorg ervoor dat de voor- en achterbanden de
voorgeschreven spanning hebben. Een ongelijke
bandenspanning kan leiden tot onregelmatige
maairesultaten. Controleer de spanning bij het ventiel om
de 50 bedrijfsuren of maandelijks, waarbij de kortste
periode moet worden aangehouden (Fig. 32). De
bandenspanning kan het best bij koude banden worden
gecontroleerd.
Achterbanden: 90 kPa (13 psi)
Voorwielen (zwenkwielen): 139 kPa (35 psi)
Figuur 32
1. Ventiel
31
m–5157
1
m–1872