Isolatie zal de convectieve warmteafvoer verminderen. Risico op excessieve oppervlaktetemperaturen.
Om een toereikende convectieve warmteafvoer mogelijk te maken, mogen de lantaarn en
de lagersteun niet geïsoleerd worden!
7.3 Monitoring
Als de installatie en/of de toepassing een risico op overschrijding van het toegestane gebruik van de
pomp met zich meebrengt, kan extra bewakingsapparatuur worden gebruikt.
7.3.1
Vermogensmonitor
Een vermogensmonitor bewaakt het stroomverbruik van de motor. Er kunnen randvoorwaarden worden
ingesteld en er kan een foutmelding of een noodstop worden gegenereerd bij het bereiken van de
ingestelde waarden.
7.3.1.1
Ontkoppeling van de magnetische aandrijving
Overschrijding van het maximumkoppel van de magnetische aandrijving kan worden veroorzaakt door
verschillende storingsmodi (bijv. blokkering rotor, overschrijding van het maximum debiet, ...). Het
motorvermogen neemt aanzienlijk af tot het niveau dat slechts nodig is voor het draaien van de
buitenste rotor. De ontkoppeling van de magneetaandrijving kan worden gedetecteerd door een min.
waarde voor het motorvermogen in te stellen.
7.3.1.2
Minimum- en maximumdebiet
Een vermogensmonitor kan worden gebruikt om indirect de minimale en maximale debieten te
bewaken door de hydraulische curve van de pomp en de vermogenscurve te gebruiken om de
minimale en maximale vermogensinstelpunten van de vermogensmeter in te stellen op de
corresponderende debieten bij een bepaald toerental.
7.3.1.3
Drooglopen
In de meeste gevallen zal het geabsorbeerde vermogen tijdens de droogloop lager zijn dan het
geabsorbeerde vermogen bij een minimaal bedrijfsdebiet. Een vermogensmonitor kan worden gebruikt om
indirect de droogloopcondities te controleren door de hydraulische curve van de pomp en de
vermogenscurve te gebruiken om de minimale instelpunten voor het vermogen van de vermogensmonitor in
te stellen.
7.3.2
Temperatuursonde op de containmentmantel
Een temperatuurbewakingstoestel dat in direct contact staat met het metalen omhulsel kan worden
gebruikt om verstopping van het inwendige filter of het free-flow-filter te detecteren, voor aansluitingen
zie 3.4. Over het algemeen kan voor waterachtige vloeistoffen een alarminstelling van 10 K boven de
temperatuur van de verpompte vloeistof worden gebruikt. Neem voor vloeistoffen met sterk afwijkende
fysische eigenschappen ten opzichte van water contact op met Flowserve.
Niet-geleidende materialen laten geen correcte temperatuurmetingen toe.
Het gebruik van een temperatuursonde op de containmentmantel is alleen mogelijk bij
metalen containmentmantels.
CBMM/CBME Gebruikersinstructie - OIM_ISOMAG - NL - 00
KENNISGEVING
Pagina 39 van 73