Voor pompen met verwarmingsmantels geldt Tabel 4 eveneens. In dit geval moet de vloeistof
met de hoogste temperatuur worden gebruikt.
Bij het bepalen van de vereiste temperatuurklasse van de apparatuur moet rekening worden
gehouden met de zelfontbrandingstemperatuur van de gebruikte verwarmings-/koelvloeistof.
In gevallen waarin extra verwarmingstoestellen zijn geïnstalleerd (bijv. mantel of tracing), is de
gebruiker verantwoordelijk voor de naleving van de richtlijn 2014/34/EG (ATEX) en de daaruit
voortvloeiende oppervlaktetemperatuur.
Droogloop kan leiden tot excessief hoge oppervlaktetemperaturen
Zorg er altijd voor dat de pomp goed gevuld is en niet droogloopt.
Controleer alleen de draairichting van de motor bij een ontkoppelde pomp. Bij kort-
gekoppelde pompen waar ontkoppeling niet mogelijk is, mag de draairichting alleen worden
gecontroleerd met gevulde en ontluchte pomp.
Onvoldoende stroming kan leiden tot te hoge oppervlaktetemperaturen.
Laat de pomp nooit tegen een volledig gesloten uitloopklep lopen.
Zorg ervoor dat het minimale debiet voor de apparatuur wordt aangehouden.
Bij vloeistoffen met fysische eigenschappen die sterk afwijken van water moet het minimale debiet
worden gecontroleerd aan de hand van de maximaal toelaatbare oppervlaktetemperatuur.
Voor kritische diensten moet een gedetailleerde analyse worden uitgevoerd. Neem contact op
met Flowserve.
Dynamisch contact tussen roterende en statische componenten kan leiden tot te hoge
oppervlaktetemperaturen of brandende afzettingen.
In een vuile of stoffige omgeving moet u regelmatig controles uitvoeren en het vuil
verwijderen uit de buurt van nauwe openingen, lagerhuizen en motoren.
Zorg ervoor dat de toelaatbare loopspelingen in acht worden genomen. Zie hoofdstuk 0.
Voor toepassingen waarbij het risico bestaat dat er (ferro)magnetische deeltjes in de pomp
terechtkomen, moeten voorzieningen worden getroffen om ervoor te zorgen dat er geen
(ferro)magnetische deeltjes in de directe omgeving van de binnenmagneet terechtkomen
(bijv. door externe circulatie, aanzuigzeef, ...)
2.9.1.2
Pompsets
In het geval van pompsets (combinatie van pomp, motor en andere hulpapparatuur) wordt de
temperatuurklasse bepaald door de apparatuur met de laagste klasse. Bijv. voor een verpompte
vloeistoftemperatuur van 100 °C zou de combinatie met een T3-motor resulteren in een temperatuurklasse T3
voor de volledige eenheid. Bij combinaties van kort-gekoppelde pompen pompen en motor kan de
warmteoverdracht tussen pomp en motor leiden tot verhoogde temperaturen aan de motorflens en -as.
De door de motorfabrikant aangegeven maximaal toegestane oppervlaktetemperaturen moeten in acht
worden genomen. Als deze maximaal toelaatbare temperaturen niet bekend zijn, moet de algemeen
vermelde maximale omgevingstemperatuur waarvoor de geïnstalleerde motor is gecertificeerd,
in aanmerking worden genomen. Over het algemeen geldt een minimum van 40 °C.
CBMM/CBME Gebruikersinstructie - OIM_ISOMAG - NL - 00
KENNISGEVING
Pagina 14 van 73