196
Rijden en bediening
m groen op en wordt de ingestelde
snelheid aangegeven. U kunt het
gaspedaal loslaten.
Het is mogelijk te versnellen door gas
te geven. Na het loslaten van het
gaspedaal wordt opnieuw de opge‐
slagen snelheid aangehouden.
De cruisecontrol blijft ingeschakeld
tijdens het schakelen.
Snelheid verhogen
Houd, terwijl de cruisecontrol actief is,
het stelwiel naar RES/+ gedraaid of
draai het meerdere malen kort naar
RES/+: de snelheid loopt continu of in
kleine stappen op.
U kunt ook tot de gewenste snelheid
accelereren en deze opslaan door het
stelwiel naar SET/- te draaien.
Vertragen
Houd, terwijl de cruisecontrol actief is,
het stelwiel naar SET/- gedraaid of
draai het meerdere malen kort naar
SET/-: de snelheid neemt continu of
in kleine stappen af.
Functie deactiveren
Druk op y; controlelampje m in de
instrumentengroep brandt wit.
Op het Uplevel-display wordt m wit.
De cruisecontrol wordt gedeacti‐
veerd, maar niet uitgeschakeld. De
laatst opgeslagen snelheid blijft voor
later hervatten van de snelheid in het
geheugen.
Automatisch uitschakelen:
● De rijsnelheid is lager dan ca.
30 km/u.
● De rijsnelheid met meer dan
25 km/u onder de ingestelde
snelheid daalt.
● Het rempedaal wordt bediend.
● Het koppelingspedaal wordt een
aantal seconden ingedrukt.
● De keuzehendel is in N.
● Het motortoerental is in een zeer
laag bereik.
● Het Traction Control-systeem of
elektronische stabiliteitsregeling
is actief.
● Parkeerrem is ingeschakeld.
● Als u tegelijkertijd op RES/+ drukt
en het rempedaal intrapt, wordt
de cruisecontrol gedeactiveerd
en wordt de opgeslagen snelheid
gewist.
Opgeslagen snelheid hervatten
Draai het stelwiel naar RES/+ bij een
snelheid hoger dan 30 km/u. De
opgeslagen snelheid wordt nu over‐
genomen.