Voorbereidingen
1. Controleer of de bedrijfsomgeving van de server aan alle eisen voldoet qua
voeding, airconditioning en luchtvochtigheid. Raadpleeg de documentatie
bij de server (zie "Omgevingsvereisten" op pagina 137) voor de
omgevingsvereisten.
2. Noteer eventuele foutberichten die op het scherm verschijnen.
3. Verwijder alle diskettes en cd's uit de drives.
4. Schakel de server en de randapparatuur uit als u offline een diagnose gaat
stellen. Sluit de server zo mogelijk altijd op de juiste wijze af. Dit betekent
dat u:
a. alle applicaties afsluit;
b. het besturingssysteem afsluit;
c. de server uitschakelt (zie "Server uitschakelen" op pagina 28).
5. Ontkoppel alle randapparatuur die voor de test niet nodig is (alle apparaten
die niet nodig zijn om de server op te starten). Laat de printer aangesloten
als u foutberichten wilt afdrukken.
6. Zorg ervoor dat u alle materialen bij de hand heeft die u nodig heeft om het
probleem op te lossen, zoals hulpprogramma's, een Torx-schroevendraaier,
loopbackadapters en een polsbandje tegen elektrostatische ontlading.
−
−
−
Op de server moeten de juiste Health-stuurprogramma's en Management
Agents zijn geïnstalleerd.
OPMERKING: Als u de configuratie van de server wilt controleren, gaat
u naar de homepage van System Management en selecteert u Version
Control Agent. Hier ziet u een lijst met de naam en versie van alle
geïnstalleerde HP stuurprogramma's, Management Agents en
hulpprogramma's en wordt aangegeven of ze up-to-date zijn.
HP raadt u aan de SmartStart cd te gebruiken voor value-added software
en stuurprogramma's die u tijdens de probleemoplossing nodig kunt
hebben.
Houdt de serverdocumentatie bij de hand (zie "Omgevingsvereisten"
op pagina 137) voor serverspecifieke informatie.
Problemen oplossen
103