3. VOEDING EN AANSLUITING
Let op: hou de geleiders 230 V en 24 V goed gescheiden.
De geleiders die aangesloten worden op de aansluitklemmen van de elektronicakaarten moeten
samengebonden worden met een kabelbinder (per groep aansluitklemmen) op een afstand van
maximaal 2 cm van de aansluitklem. Het systeem van binden moet voldoen aan de norm
UL94V-2.
Draai de schroeven van de aansluitklemmen correct aan. Zorg voor een goede bevestiging van
de kabels.
3.1.
Voeding 230 Vac
Moederkaart
Fig. 22
10
230 V/50Hz
L1
N
1
2
3
N
In = 6 A
L
Externe
automaat
Verbind de netvoeding 230 Vac,
aan de aansluitklemmen 1 en 2
van het Moederkaart
De voedingskabels voor het 230 V deel
moeten voldoen aan de norm NBN-IEC-502-
NAD
(ex.
XVB
3G
1.5
gelijkwaardige norm. De geleiders zijn van het
stijve type met een minimale sectie van 1.5
mm2 (vgl. RGIE).
De wartels moeten aangepast zijn aan de
kabelsectie. De modellen in PVC moeten
minstens IP 54 zijn en voldoende worden
aangeschroefd. Alle externe kabels dienen
correct aangesloten te worden aan de centrale
volgens de lokale normen(vgl. RGIE).
De voeding dient beschermd te worden door
een externe automaat
nabijheid van de centrale en gemakkelijk
toegankelijk..
De automaat moet aangepast zijn aan de
installatie.
De aansluitklem 3 is een verbinding voor een
functionele aardig. Zij is niet verbonden met
het elektronische circuit en dient enkel voor de
verbinding met andere apparaten. Onder deze
aansluitklem bevindt
zich het
"functionele aarding" die aanduidt dat zij
gebruikt wordt voor een directe
aansluiting.
OctoBUS 64 - Installatie
.
(Fig. 22)
of
aan
een
geplaatst in de
teken
elektrische
Man-OBus-IN-Nl-V2R0.doc