Inhoudsopgave
Advertenties
VACON® NXS/NXP luchtgekoeld
Bedieningshandleiding
4.
Stel de maximale frequentiereferentie (dat wil zeggen, het maximumtoerental van de motor) in op basis van de motor en
het apparaat dat op de motor is aangesloten.
5.
Voer de volgende tests in de aangegeven volgorde uit:
a.
RUN-test zonder belasting; zie
b.
Opstarttest; zie
c.
Identificatierun; zie
9.4.2 RUN-test zonder belasting
Voer Test A of Test B uit.
•
Test A: Bediening via de stuurklemmen
•
Test B: Bediening via het bedieningspaneel
9.4.2.1 Test A: Bediening via de stuurklemmen
Voer deze RUN-test uit wanneer de bedieningsmodus is ingesteld op I/O-klemmen.
Procedure
1.
Zet de Start/stop-schakelaar in de ON-positie.
2.
Wijzig de frequentiereferentie (potentiometer).
3.
Controleer in het menu Monitor M1 of de waarde van de uitgangsfrequentie in dezelfde mate verandert als de frequentier-
eferentie.
4.
Zet de Start/stop-schakelaar in de OFF-positie.
9.4.2.2 Test B: Bediening via bedieningspaneel
Voer deze RUN-test uit wanneer de bedieningsmodus is ingesteld op bedieningspaneel.
Procedure
1.
Wijzig de bedieningsmodus van de stuurklemmen naar het bedieningspaneel. Zie
de instructies.
2.
Druk op de Start-knop op het bedieningspaneel.
3.
Ga naar het menu Paneelsturing (M3) en vervolgens naar het submenu PaneelReferent.; zie
tie. Gebruik de navigatieknoppen om de frequentiereferentie te wijzigen.
4.
Controleer in het menu Monitor M1 of de waarde van de uitgangsfrequentie in dezelfde mate verandert als de frequentier-
eferentie.
5.
Druk op de Stop-knop op het bedieningspaneel.
9.4.3 Opstarttest
Voer de opstarttests bij voorkeur uit zonder belasting. Is dat niet mogelijk, ga dan van tevoren na of een bepaalde test veilig kan
worden uitgevoerd. Zorg dat de andere medewerkers in de omgeving ervan op de hoogte zijn dat u de tests gaat uitvoeren.
Procedure
1.
Verzeker u ervan dat alle start/stop-schakelaars in de stoppositie staan.
2.
Schakel de hoofdschakelaar in (ON).
3.
Controleer de draairichting van de motor.
4.
Bij gebruik van een regeling met terugkoppeling moet u ervoor zorgen dat de encoderfrequentie en -richting overeenko-
men met de motorfrequentie en -richting.
5.
Voer RUN-test A of B opnieuw uit; zie
6.
Sluit de motor aan op het proces, als die tijdens de opstarttest nog niet was aangesloten.
7.
Voer de identificatierun uit zonder werkende motor. Bij gebruik van een regeling met terugkoppeling moet u de identifica-
tierun uitvoeren met een werkende motor. Zie
9.4.4 Identificatierun
De identificatierun helpt u om de motor en de bijbehorende frequentieregelaarparameters op elkaar af te stemmen. Het is een in-
bedrijfstellingstool waarmee u de optimale parameterwaarden voor de meeste frequentieregelaars kunt vinden. Tijdens de identifi-
catierun worden automatisch de motorparameters gemeten of berekend die nodig zijn voor een optimale regeling van de motor
Danfoss A/S © 2020.02
9.4.2 RUN-test zonder belasting
9.4.3 Opstarttest
9.4.4 Identificatierun
9.4.2 RUN-test zonder
9.4.4
Identificatierun.
8.4.3 De bedieningsmodus wijzigen
belasting.
AQ275638903263nl-000301 / DPD01221I | 119
Inbedrijfstelling
voor
8.4.4 Bedieningspaneelreferen-
Advertenties
Hoofdstukken
Inhoudsopgave
