ALARMEN EN SIGNALERINGEN
Alarmsignalering
Alle alarmen, behalve het algemene externe alarm (AL),
geconfigureerd met instelling Pb, en de klok, worden al-
leen gedetecteerd wanneer de machine AAn is.
E1: storing voeler omgevingstemperatuur: gegenereerd
door open voeler of kortsluiting. Het alarm wordt gedurende
1 minuut vertraagd vanaf het moment van AAN zetten van de
machine en de detectie van de storing. Op het moment van
detectie wordt de besturing UIT geschakeld gedurende de
ingestelde tijden, met uitzondering van de ventilator.
E2: storing buitenluchtvoeler: gegenereerd door open
voeler of kortsluiting. Het alarm wordt gedurende 1 minuut
vertraagd vanaf het moment van AAN zetten van de machine
en de detectie van de storing. Op het moment van detectie
worden de overeenkomstige functies - compensatie en vrije
koeling - uitgeschakeld. Indien voeler B2 wordt gebruikt voor
condensatie, wordt de ventilator geforceerd ingeschakeld op
maximale snelheid.
E3: Storing vocht-/drukvoeler: gegenereerd vanwege open
voeler en bij voltages boven de 1,15V, indien de ingang is
geconfigureerd als 0÷1V, of, indien de ingang is geconfigureerd
als 4÷20mA, voor stromen onder 3mA en boven 23mA. Het
alarm wordt gedurende 1 minuut vertraagd vanaf het moment
van AAN zetten van de machine en de detectie van de storing.
Op het moment van detectie worden de overeenkomstige func-
ties uitgeschakeld: - vochtregeling (bevochtiging, ontvochtig-
ing); - indien voeler B3 wordt gebruikt als drukvoeler voor het
besturen van de condensatie, en voeler B2 is aanwezig voor
het opnemen van de buitentemperatuur, wordt de ventilator
geforceerd ingeschakeld op maximale snelheid wanneer de
temperatuur van B2>15°C. Hetzelfde geldt wanneer voeler
B2 niet aanwezig is. - Indien echter de temperatuur B2=15°C,
draait de ventilator op halve snelheid.
E4: toevoertemperatuurvoeler: gegenereerd door open
voeler of kortsluiting. Het alarm wordt gedurende 1 minuut
vertraagd vanaf het moment van AAN zetten van de machine
en de detectie van de storing. Op het moment van detectie
worden de overeenkomstige functies uitgeschakeld: alarm-
regeling toevoertemperatuur (At), en, indien vrije koeling
actief is met regeling van de toevoertemperatuur, wordt de
luchtklep gesloten.
EE: Fout schrijven/lezen EEPRoM-gegevens.
Kan ook optreden tijdens een reset indien het niet mogelijk is
de correctie naar het secundaire geheugen te maken. Deze
fout heeft geen invloed op de werking van de regelaar.
EL: onvoldoende vermogen tijdens schrijven EEPRoM
Fout tijdens schrijven naar EEPROM wegens spanningsuitval
of vermogen onder 13Veff.
h1-h2: hogedruk C1-C2
Wordt onafhankelijk van de aan- of uitstand van de compres-
sor gedetecteerd, en zorgt ervoor dat deze onmiddellijk wordt
uitgeschakeld zonder inachtneming van de overeenkomstige
vertragingstijden. Alarm H2 wordt alleen bestuurd wanneer in-
stelling H5= 2 of 4 (twee onafhankelijke circuits). Indien er een
regeling voor de condensorventilator aanwezig is, wordt deze
gedurende 60 seconden op maximale snelheid ingeschakeld
alvorens uit te schakelen.
L1-L2: lagedruk C1-C2
Wordt alleen gedetecteerd als de compressor aan is, en zorgt
ervoor dat deze onmiddellijk wordt uitgeschakeld, zonder
inachtneming van de overeenkomstige vertragingstijden. Het
alarm wordt vertraagd met P3 seconden tijdens het starten van
de compressor. Indien er een automatische reset is ingesteld
op instelling P5, wordt er 10 keer geprobeerd de compressor
te herstarten, waarna het alarm automatisch wordt gereset.
Alarm L2 wordt alleen bestuurd wanneer instelling H5= 2 of 4
(twee onafhankelijke circuits).
F1: vuilfilter
Alleen signaleringsalarm. Er worden geen uitgangen uitge-
schakeld.
FL: luchtstromingsalarm
Alarm wordt vertraagd door instelling P1 en P2. De activering
van dit alarm zorgt dat alle toestellen worden uitgeschakeld
zonder inachtneming van de vertragingstijden voor de com-
pressoren en de ventilator. Indien er een automatische reset
is ingesteld op instelling P5, wordt er 10 keer geprobeerd de
uitgangen te herstarten.
FA: rook-brand alarm
Dit alarm kan worden geconfigureerd met de PE=1 instel-
ling. Indien het alarm geconfigureerd is, zorgt het voor het
uitschakelen van alle klepmotoren zonder inachtneming van
tijden. Dit alarm wordt tevens gesignaleerd wanneer de ma-
chine stand-by staat.
CF: waterstroming
Dit alarm kan worden geconfigureerd, alleen voor CW-machines,
met de PF=1 instelling. Wanneer dit alarm optreedt wordt de
koelklep gesloten.
r1: alarm thermische overbelasting verwarmingsele-
ment
Zorgt voor het onmiddellijk uitschakelen van de verwarming-
selementen.
At: alarm hoge toevoertemperatuur (koelfunctie)
Geactiveerd door de aanwezigheid van toevoertemperatuurvoeler
B4 (instelling /2) en door het instellen van Pd. Het alarm heeft
een vaste vertraging van 2 minuten, en wordt alleen geac-
tiveerd wanneer de klepmotoren van de koeling aan zijn en de
klepmotoren van de verwarming uit. Wanneer dit alarm wordt
gedetecteerd wordt alleen de actieve compressor geblokkeerd,
terwijl de tweede compressor actief blijft.
Ah: alarm bevochtiger
Alarm wordt vertraagd met 30 seconden. Wanneer dit alarm
wordt gedetecteerd, wordt de bevochtiger-uitgang (0÷10Vdc
of relais) uitgeschakeld.
Lt: alarm lage temperatuur
ht: alarm hoge temperatuur
Deze alarmen worden vertraagd tijdens het starten van de
regelaar (of bij het verlaten van de stand-by) gedurende een
periode gelijk aan instelling PA, en gedurende 1 minuut bij
het overschrijden van de ingestelde drempel. Indien er een
automatische reset is geprogrammeerd, wordt de reset uit-
gevoerd bij 1 graad boven (Lt) en 1 graad beneden (Ht) de
drempel. Daarnaast zorgt het overschrijden van de drempel
voor hoge temperatuur dat de compressoren onmiddellijk
worden gestart zonder inachtneming van de overeenkomstige
vertragingstijden.
IOM / @DNOVA-µAC-0907-D - Page 7