3.9.2 FUJI-monsterbuisjes
Gebruik deze buisjes in plaats van bloedafnamebuisjes bij een gering monstervolume.
WAARSCHUWING:
Volg bij het hanteren van monsters (bloed of urine) altijd de procedures voor biologisch gevaar-
lijke stoffen (draag handschoenen, een laboratoriumjas en een veiligheidsbril) overeenkomstig de
regels voor het hanteren van monsters in uw instelling. Als u per ongeluk een monster aanraakt,
spoel het besmette gebied dan onmiddellijk grondig af onder stromend water en desinfecteer het
gebied. Schakel indien nodig medische hulp in.
1,5
Bovenste limiet
van monster
1,0
Onderste limiet
van monster
voor scheiding
0,5
Aanzuiglimiet
Effectief vloeistofoppervlak van een FUJI-monsterbuisje
Bovenste limiet van monster
1,5
0,5
1,0
0,3
0,1
0,5
Aanzuiglimiet
897N203029B Instructiehandleiding FDC NX600 2022.04
Controleer of het monstervolume toereikend is met
behulp van de afbeelding links. De bovenkant van
de monstervloeistof moet zich binnen het gear-
ceerde gedeelte van de buisjes bevinden, zoals
0,5
getoond op de afbeelding.
0,3
OPMERKING
0,1
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING: Er is minimaal 50 µl monster nodig.
Als het monster in de buis zich onder
de markering voor de aanzuiggrens
bevindt, geeft de analysator een fout
aan wegens onvoldoende monster-
volume.
Om alleen het supernatans (plasma)
van het gecentrifugeerde monster
op te kunnen zuigen (en aspiratie
van rode bloedcellen te voorkomen),
is minimaal 1,0 ml (voor een buisje
van 1,5 ml) of 0,3 ml (voor een
buisje van 0,5 ml) van een volbloed-
monster voor de scheiding nodig.
Er kunnen slechts maximaal 5 tests
worden uitgevoerd met een vol-
bloedmonster van 0,3 ml met een
FUJI-monsterbuisje (0,5 ml).
3 Meting
3
3-32