9 Functiemenu
9
9-4
5. Voer de monsterinformatie in of selec-
teer deze.
1
1 Voer het monsternummer in met behulp van het
2
softwaretoetsenbord (Sectie 2.3).
3
2 Voer het monster-id in met behulp van het soft-
waretoetsenbord (Sectie 2.3).
4
3 Selecteer de controlevloeistof uit de lijst (indien
5
nodig).
6
4 Selecteer de controlevloeistofpartij uit de lijst
(indien nodig).
BELANGRIJK:
Wanneer u de partij van controlevloeistof configu-
reert, moet deze overeenkomen met de partij van
de te gebruiken controlevloeistof. Wanneer deze
niet overeenkomt, is de meting mogelijk niet gel-
dig.
5 Selecteer in de regel (bij QP-L, QP-H en QE)
voor het monstertype [Plasma/Serum].
6 Selecteer in de regel voor de verdunning [None].
897N203029B Instructiehandleiding FDC NX600 2022.04