C
Vellen
Het vellen gebeurt met drie zaagsneden. Eerst maakt men een
"INKEPING" die bestaat uit een "BOVENSTE INKEPING" en
een "ONDERSTE INKEPING", en daarna wordt het vellen
beëindigd met een "ZAAGSNEDE". Door de inkepingen en de
zaagsnede op de juiste plaats aan te brengen, kan men de
valrichting erg nauwkeurig sturen.
INKEPING
Bij het aanbrengen van de
INKEPING begint men met de
BOVENSTE INKEPING. Sta
aan de rechterkant van de
boom en zaag met trekkende
ketting.
Breng daarna de ONDERSTE
INKEPING aan zodat die
eindigt waar de BOVENSTE
INKEPING eindigt.
De inkepingdiepte moet 1/4
van de stamdiameter bedra-
gen en de hoek tussen de
bovenste en de onderste
inkeping tenminste 45°.
De beide inkepingen
ontmoeten elkaar op de
"INKEPINGLIJN". De
inkepinglijn moet volkomen
horizontaal liggen en
tegelijkertijd een rechte hoek
(90°) vormen met de gekozen
valrichting.
VEILIGHEIDSINSTRUCTIES
ZAAGSNEDE
De zaagsnede wordt aangebracht vanaf de andere kant van de
boom en moet volkomen horizontaal liggen. Sta links van de
boom en zaag met trekkende ketting.
Breng de ZAAGSNEDE ca.
3-5 cm boven de horizontale
lijn van de INKEPING aan.
Zaag met volle gas en duw de
ketting/het zaagblad
langzaam in de boom. Let op
of de boom niet in een richting
beweegt die tegenovergesteld
is aan de gekozen valrichting.
Breng zodra de snijdiepte dit
toelaat, een VELWIG of een
BREEKIJZER aan in de
ZAAGSNEDE.
De ZAAGSNEDE moet
parallel met de
INKEPINGLIJN beëindigd
worden zodat de afstand
tussen beiden tenminste 1/10
van de stamdiameter
bedraagt.
Het niet doorgezaagd
gedeelte wordt
SCHARNIERSTUK genoemd.
Het SCHARNIERSTUK doet
dienst als scharnier en stuurt
de richting van de vallende
boom.
Als het SCHARNIERSTUK te
klein is of volledig
doorgezaagd is of als de
inkeping of de zaagsnede
verkeerd geplaatst zijn, kan
men alle controle over de
valrichting van de boom
verliezen.
Wanneer de zaagsnede en de
inkeping klaar zijn, moet de
boom uit zichzelf beginnen te
vallen of met behulp van de
VELWIG.
23
Nederlands –