20
ATS controlepaneel
Installatiehandleiding
Tabel 4. Sirene-uitgangnummers.
DI nr.
1
2
3
4
5
6
7
8
Om de uitgang van de sirene te activeren, moet het uitgangnummer van de sirene toegekend worden aan het
nummer van de actievlag van de sirene. De nummers van de actievlaggen van sirenes worden ingevoerd in
Programmeermenu 2 – Gebieden-database.
Uitgangcontrolegroepen
Nummers van uitgangcontrolegroepen identificeren een groep van acht uitgangen die worden aangestuurd
door het controlepaneel, door een DI of door een gebruikersinterface.
Wanneer een uitgangcontrolegroep wordt toegekend aan een gebruikersinterface, volgt de Open collector
uitgang (of: "OUT")–terminal de EERSTE uitgang van de uitgangcontrolegroep.
Voor verdere informatie wordt u verwezen naar de programmeerhandleiding menu 3 – GI's.
Nummering van deuren en liften
Deurnummers worden bepaald door het adres van de gebruikersinterface of de kaartlezer die aangesloten is
op de ATS systeemdatabus of op de 4-deuren lokale databus en, indien van toepassing, op het 4-deuren DI-
adres.
Deuren 1 tot en met 16 zijn gereserveerd voor gebruikersinterfaces 1 tot en met 16, die verbonden zijn met
de ATS systeemdatabus en gebruikt worden voor deurcontrolefuncties.
Deuren 17 tot en met 64 worden gebruikt voor deur- of liftnummers die aangestuurd worden door een 4-
deuren/4-lift DI (ATS1250 of ATS 1260). Zie Tabel 5.
Tabel 5. Deur-/liftnummers die aan elke DI zijn toegewezen.
Eenheid
GI 1 tot 16
Deuren of liften
DI 1
DI 2
DI 3
DI 4
DI 5
DI 6
DI 7
DI 8
DI 9
DI 10
DI 11
DI 12
Sirene uitgangnr.
32
48
64
80
96
112
128
144
Deurnummer
1 – 16 (Alleen deur)
1ste
2de
17
18
21
22
25
26
29
30
33
34
37
38
41
42
45
46
49
50
53
54
57
58
61
62
DI nr.
9
10
11
12
13
14
15
3de
19
23
27
31
35
39
43
47
51
55
59
63
Sirene uitgangnr.
160
176
192
208
224
240
-
4de
20
24
28
32
36
40
44
48
52
56
60
64