Opmerking: Als de motor warm of heet is, hoeft
u de choke niet te gebruiken.
2
2
Figuur 12
1. Bedieningspaneel
2. Gas-/Chokehendel –
CHOKE-stand
3. Choke
4. Draai het contactsleuteltje op Start om de startmotor
in werking te stellen. Laat het sleuteltje los zodra de
motor aanslaat (Figuur 13).
Belangrijk: Stel de startmotor telkens niet
langer dan 10 seconden in werking. Als de
motor niet wil starten, moet u na elke poging
de motor 60 seconden laten afkoelen. Indien u
deze instructies niet opvolgt, kan de startmotor
schade oplopen.
1
3
3
G014459
4
4
5
5
6
6
4. Snel
5. Continu snelheidsregeling
6. Langzaam
1
1. Bedieningspaneel
2. Contactsleuteltje –
LOPEN-stand
3. Contactsleuteltje –
START-stand
5. Zodra de motor start, zet u de gashendel op Snel
(Figuur 12). Als de motor afslaat of hapert, moet
u de gashendel weer enkele seconden op Choke
zetten. Herhaal dit indien nodig.
Bediening van de maaimessen
Met de aftakasschakelaar, aangeduid met het
aftakassymbool, schakelt u de aandrijving naar de
maaimessen aan of uit. Deze schakelaar regelt het
vermogen van werktuigen die worden aangedreven
door de motor, zoals het maaidek en de maaibladen.
De maaimessen inschakelen
Belangrijk: Schakel de messen niet in als de
machine in hoog gras is geparkeerd. De riem of de
koppeling kunnen schade oplopen.
1. Zet de rijhendels vrij om de machine in de
neutraalstand te zetten.
2. Zet de gashendel op SNEL.
Opmerking: U moet de maaimessen altijd
inschakelen met de gashendel op SNEL.
3. Trek de aftakasschakelaar omhoog op AAN en
schakel de messen in (Figuur 14).
17
2
3
4
4
5
5
G014460
6
6
Figuur 13
4. Uit
5. Lopen
6. Start