WAARSCHUWING
Laat dit onmiddellijk controleren.
Wanneer de controlelamp van het
remsysteem samen met de
controlelamp van het ABS of de
stabiliteitscontrole (ESP) gaat
branden, duidt dit op een storing.
Breng de wagen zo snel mogelijk tot
stilstand wanneer dit veilig kan en laat
dit controleren voordat u uw reis
hervat.
Controlelamp automatische
snelheidsregeling
Brandt wanneer u een
snelheid met de cruise
E71340
control hebt ingesteld. Zie
Gebruik maken van
snelheidsregeling (cruise
control) (bladzijde 176). Bij wagens
met adaptieve snelheidsregeling
(ACC) gaat de indicator branden
wanneer de ACC is ingeschakeld.
Zie Gebruik maken van ACC
(bladzijde 180).
Richtingaanwijzers
Knippert bij ingeschakelde
richtingaanwijzers. Een
plotselinge toename van de
knipperfrequentie duidt op een
defecte gloeilamp. Zie
Gloeilampen vervangen
(bladzijde 69).
Instrumenten
Controlelamp motor
Wanneer deze tijdens het rijden
knippert, minder dan
onmiddellijk snelheid. Blijft de
lamp knipperen, vermijd dan snel
optrekken en krachtig afremmen.
Laat het systeem onmiddellijk door
een geschoolde monteur
controleren.
Controlelamp Forward Alert
voorgangerwaarschuwing
(forward alert) (bladzijde 183).
Controlelamp mistlampen,
vóór
Controlelamp 'Vorst'
wanneer de temperatuur lager is dan
1 ºC.
Controlelamp voorgloeien
88
Wanneer de lamp bij
draaiende motor brandt,
duidt dit op een storing.
Brandt wanneer deze
functie in werking is. Zie
Functie
Brandt wanneer u de
voorste mistlampen aanzet.
Brandt (oranje) bij een
buitenluchttemperatuur van
4 ºC tot 1 ºC. Wordt rood
Zie Een dieselmotor
starten (bladzijde 150).