GEPROGRAMMEERDE AUTOMATISCHE BELICHTING
Voor snelle, volautomatische fotografie. In dit programma wordt de be-
lichting door automatische instelling van de sluitertijd en het diafragma
gestuurd.
Om dit programma in te stellen, draai beide knoppen naar hun
• Dit programma wordt weergegeven door
Druk, om een opname te maken met dit programma,
1. op de ontspanner (1.8) tot zijn eerste weerstandspunt
• De sluitertijd (2.1.17) en het diafragma (2.1.20) verschijnen in het
wit. Bovendien verschijnt tevens de melding van de mogelijkheid om
gebruik te maken van de programma shift functie
volgende sectie).Als zelfs de geheel open of gesloten opening in com-
binatie met de laagste of snelste sluitertijd zou resulteren in onder- of
overbelichting, kleuren beide waarden rood als indicatie.
Wanneer beide automatisch ingestelde waarden goed lijken te zijn voor de
beoogde compositie:
2. Druk de sluiterknop volledig in om een opname te maken.
Als dit niet het geval is, kunt u beide waarden voor het ontspannen ook
wijzigen:
-posities.
A
(2.1.1).
P
(2.1.15, zie
PROGRAMMAWISSEL-MODUS
Het verschuiven van de programmakarakteristiek combineert de betrouw-
baarheid en snelheid van de volautomatische belichtingsregeling met de
mogelijkheid om elke door de camera gekozen tijd/diafragma-combinatie
naar eigen wens te wijzigen.
Dit wordt bereikt met de instelknop (1.22). Wilt u bijv. bij sportopnamen
met snelle tijden werken, dan wordt deze naar links (tegengesteld aan de
klokwijzers) gedraaid. Hecht u echter meer waarde aan grote scherptediepte
(geknepen diafragma) en accepteert u de daarvoor benodigde, langere
tijden, dan wordt deze naar rechts (richting klokwijzers) gedraaid. (bijv. bij
landschapsopnamen).
De totale belichting, d.w.z. de helderheid van het beeld, blijft daarbij on-
gewijzigd. Het verschuifbereik is beperkt om zo een juiste belichting te
behouden.
• Iedere keer wanneer een paar waarden worden veranderd door verschui-
ven, zijn er twee indicaties, een asterisk naast de waarden (2.1.16) en een
symbool dat de instelknop vertegenwoordigt (2.1.15). Dit zorgt ervoor dat
de automatische standaardwaarden op ieder moment herkend kunnen
worden.
• Wanneer de belichtingsmeting na 12 sec. automatisch uitgeschakeld
wordt, wordt de programmawisseling teruggesteld naar de standaard
waarden, d.w.z. gereset naar de door de camera voorgestelde waarden.
• Programmawisseling wordt ook teruggesteld naar standaard nadat een
opname is gemaakt, om zodoende onbedoeld gebruik te voorkomen.
128