Hoofdstuk 3: Configuratie een inbedrijfstelling
Inbedrijfstelling
Overzicht
Wanneer u het detectiesysteem in bedrijf neemt, volgt u de volgende
handelingen:
•
Installatie inspecteren
•
Systeemconfiguratie controleren
•
Inbedrijfstellingtests uitvoeren
•
Systeemconnectiviteit controleren (indien van toepassing)
Installatie inspecteren
Inspecteer de installatie om te bevestigen dat deze correct voor de bedoelde
toepassing ontworpen en geïnstalleerd is.
•
Als u een detector voor hooggevoelige of verhoogde gevoeligheidstoepas-
singen (klasse A of klasse B) gebruikt, zorg er dan voor dat de installatie
voldoet aan de ontwerpspecificaties.
•
Als u de detector ter vervanging van detectoren van het punttype (klasse C)
gebruikt, zorg er dan voor dat de installatie voldoet aan alle relevante
plaatselijke en nationale normen.
•
Als u de detector als primair samplingsysteem gebruikt, zorg er dan voor dat
de buis- en samplepunten correct op de luchtbehandelingseenheid in de
luchtstroom geïnstalleerd zijn. Zorg dat de luchtstroom in de buis
gebalanceerd is als er meerdere luchtbehandelingseenheden gebruikt
worden.
•
Controleer of de installatie schoon is en dat er geen bouwmateriaal in
achtergebleven is.
•
Controleer of het buizennetwerk correct geïnstalleerd is en of de posities en
afmetingen van de gaten correct zijn.
•
Controleer of alle samplepunten duidelijk aangegeven zijn en of er geen
obstakels op de samplepunten of externe capillairen zijn.
•
Controleer alle elektrische bedrading en aansluitingen.
•
Controleer of de voedingseenheden geschikt zijn voor de installatie en of de
toegepaste noodstroomvoorziening voldoende is.
80
ModuLaser Modulair Rookaanzuigdetectiesysteem Installatiehandleiding