Advertenties
Hoofdstuk 3: Configuratie een inbedrijfstelling
De configureerbare opties van de uitgangsfunctionaliteit worden in onderstaande
tabel weergegeven.
Tabel 22: Uitgangsfunctionaliteit
Functie
Algemeen alarm
Hulpalarm
Vooralarm
Brand
Brand 2
Alg. storing
Accustoring
Stor. netspan.
Voedingsstoring
Flow-storing
Filter geblokk.
Filter verwijd.
Laserstoring
Ventil.storing
Kap verwijderd
Alg.waarsch.
Uitschakelen
Test
64
Omschrijving
De uitgang wordt geactiveerd wanneer de van toepassing zijnde
systeemdelen zich in een willekeurige alarmstatus bevinden.
De uitgang wordt geactiveerd wanneer de van toepassing zijnde
systeemdelen zich in de waarschuwings-/ hulpalarmstatus bevinden.
De uitgang wordt geactiveerd wanneer de van toepassing zijnde
systeemdelen zich in de vooralarmstatus bevinden.
De uitgang wordt geactiveerd wanneer de van toepassing zijnde
systeemdelen zich in de brandalarmstatus bevinden.
De uitgang wordt geactiveerd wanneer de van toepassing zijnde
systeemdelen zich in de brandalarmstatus 2 bevinden.
De uitgang wordt gedeactiveerd wanneer de van toepassing zijnde
systeemdelen in storingstoestand, uitgeschakeld of in de testmodus
staan.
Dit gedrag is tegengesteld aan uitgangen die met een andere functie
geconfigureerd zijn.
De uitgang wordt geactiveerd wanneer de van toepassing zijnde
systeemdelen zich in de accustoringstatus bevinden.
De uitgang wordt geactiveerd wanneer de van toepassing zijnde
systeemdelen zich in de status Stor. netspan. bevinden.
De uitgang wordt geactiveerd wanneer de van toepassing zijnde
systeemdelen zich in de voedingseenheidstoringstatus bevinden.
De uitgang wordt geactiveerd wanneer de van toepassing zijnde
systeemdelen zich in de flow-storingstatus bevinden.
De uitgang wordt geactiveerd wanneer de van toepassing zijnde
systeemdelen zich in de storingstatus Filter geblokk. bevinden
De uitgang wordt geactiveerd wanneer de van toepassing zijnde
systeemdelen zich in de storingstatus voor een verwijderd filter
bevinden.
De uitgang wordt geactiveerd wanneer de van toepassing zijnde
systeemdelen zich in de laserstoringstatus bevinden.
De uitgang wordt geactiveerd wanneer de van toepassing zijnde
systeemdelen zich in de ventilatorstoringstatus bevinden.
De uitgang wordt geactiveerd wanneer de van toepassing zijnde
systeemdelen zich in de storingstatus voor een verwijderde kap
bevinden.
De uitgang wordt geactiveerd wanneer de van toepassing zijnde
systeemdelen zich in een waarschuwingsstatus bevinden.
De uitgang wordt geactiveerd wanneer de van toepassing zijnde
systeemdelen uitgeschakeld zijn.
De uitgang wordt geactiveerd wanneer de van toepassing zijnde
systeemdelen zich in een teststatus bevinden.
ModuLaser Modulair Rookaanzuigdetectiesysteem Installatiehandleiding
Advertenties
Hoofdstukken
Probleemoplossen
