Montage-instructie
5.3
Wateraansluiting
1. Zorg ervoor dat de drinkwateraansluiting zich dicht bij het apparaat bevindt.
Het inlaatdrinkwater moet een druk hebben tussen 50 kPa (0,5 bar) en 300 kPa (3
bar). Als de inlaatwaterdruk hoger is dan 300 kPa (3 bar), moet een drukregelaar
worden geïnstalleerd.
2. Voordat u het apparaat aansluit, moet u voldoende water aftappen om
eventuele resterende stoffen in de leidingen te verwijderen.
OPGELET!
Om een goede werking te garanderen en kalkafzetting in de kom te
voorkomen, moet het apparaat worden voorzien van drinkwater met een
hardheid tussen 0,5 en 5 ° dH (Duitse graden). Bij hogere waarden moet
een wateronthardingssysteem worden geïnstalleerd.
3. Sluit een geschikte watertoevoerslang aan op de aansluiting van het apparaat.
De aansluiting (voor koud of warm water, Ø 12 mm) bevindt zich links onderaan het
apparaat.
4. Sluit het andere uiteinde van de watertoevoerslang aan op een vaste
wateraansluiting.
OPGELET!
Tussen het toestel en de vaste wateraansluiting moet een afsluitklep
worden gemonteerd die voor de gebruiker gemakkelijk bereikbaar moet
zijn.
296677
NL
15 / 26