REMKO serie LWM
10
Vóór de
inbedrijfstelling
Neem voor de inbedrijfstelling de volgende punten
in acht:
n
De verwarming is gevuld conform VDI 2035
met VE-water (volledig ontzout). Wij raden het
toevoegen van REMKO volledige verwar-
mingsbescherming aan (zie
7 „Corrosiebescherming" op pagina 20).
n
Er moet een water- resp. systeemtemperatuur
van min. 20 °C in de retourleiding worden
gewaarborgd (bijv. door middel van verwar-
mingsstaaf / noodverwarmingsbedrijf).
n
Het volledige verwarmingsnetwerk is gespoeld,
gereinigd en ontlucht (incl. hydraulische afstel-
ling).
n
De gladde buizenwarmtewisselaar (buisre-
gister) moet voor het uitvoeren van de eerste
installatie deskundig worden gespoeld (wij
adviseren bovendien het inbouwen van een
vuilfilter). Als de gladde buizenwarmtewisse-
laar tijdens het gebruik van het reservoir niet
wordt gebruikt (bijv. alleen elektrische verwar-
ming) moet deze volledig worden gevuld met
een overeenkomstig glycolmengsel om cor-
rosie door het ontstane condenswater te ver-
mijden. De gevulde glycolwarmtewisselaar
mag na het vullen niet aan beide zijden worden
gesloten (drukexpansie door temperatuur).
n
Voor de eerste inbedrijfstelling en aansluiting
op het elektronetwerk moet het warmwaterre-
servoir absoluut met water zijn gevuld. Bij de
eerste vulling moet het uitloopventiel op de
armatuur worden geopend. Het reservoir is vol-
ledig gevuld, als het water blaasvrij uit de uit-
loopbuis van de armatuur stroomt.
De warmtepomp wordt niet vrijgegeven als
n
de buitentemperatuur onder 10 °C op de
buitensensor wordt gemeten en de waterin-
laattemperatuur (retour) onder 15 °C is.
AANWIJZING!
Bij het niet in acht nemen van bovenvermelde
punten kan de inbedrijfsstelling niet plaats-
vinden. De hieruit voortvloeiende schade valt
niet onder de garantie!
28
Ä Hoofdstuk
11
Inbedrijfstelling
Touch-display en aanwijzingen voor de inbe-
drijfstelling
Met de Smart-Control wordt de volledige verwar-
mingsinstallatie bediend en aangestuurd. De
bediening van de Smart-Control verloopt via het
touch display.
n
In de fabriek is de installatie voorgeïnstalleerd.
Na een reset van de Smart-Control worden de
parameters geladen volgens de fabrieksinstel-
lingen.
n
Vóór de eigenlijke inbedrijfstelling moet een
grondige visuele controle worden uitgevoerd.
n
De stroomvoorziening inschakelen.
n
Vervolgens worden de voorgeïnstalleerde
gegevens geladen en kunnen de parameters
met behulp van de ingebruikname-assistent of
in de systeemconfiguratie worden ingesteld.
De informatie hiertoe vindt u in de afzonderlijke
bedieningshandleiding van de Smart-Control.
Overzicht van de bedieningselementen
1
2
Afb. 13: Startscherm van de Smart Control Touch
1: Overzicht (sneltoegang)
2: Informatie (sneltoegang)
3: Instellingen (sneltoegang)
4: Meldingen (waarschuwingen, aanwijzingen en
fouten)
3
4