Hoofdstuk 4
4.4 Opstarten koelinstallatie
Voor het opstarten van de koelinstallatie moeten de volgende
handelingen worden verricht:
1. Draai de afsluitdoppen af van de afsluiters op de condensing-
unit.
2. Draai de afsluiters (2 stuks) open (sleutel met binnenvierkant
of bahco).
3. Schakel d.m.v. ruimtethermostaat (stand koelen) de conden-
singunit en ventilator luchtverwarmer in.
4.5 Controle vullingsgraad
Wanneer de installatie minimaal een
men de hoeveelheid koelmiddel te controleren; bij deze controle
moet men de volgende waarden meten:
-
Hoge druk (condensatietemperatuur)
-
Lage druk (verdampingstemperatuur)
-
Vloeistoftemperatuur
-
Zuiggastemperatuur
-
Persgastemperatuur (niet altijd)
-
Ampérage compressor
-
Met behulp van de temperaturen van hoge druk en vloeistof-
temperatuur kan men de onderkoeling bepalen.
16
1
/
uur in bedrijf is, dient
2
Installatievoorschriften Allure met koeling
In werking stellen en inregelen
4. Controleer of compressor en condensorventilator draaien.
5. Controleer of de ventilator in luchtverwarmer op de juiste
luchthoeveelheid draait.
6. Meet het amperage van de compressor.
7. Controleer de vullingsgraad.
8. Vul het "Inbedrijfsstellingsrapport" in (zie bijlage 1 bij dit
installatievoorschrift).
-
Met behulp van de temperaturen van punt lage druk en zuig-
gastemperatuur kan men de oververhitting bepalen. De com-
binatie van punt hoge druk, lage druk, onderkoeling en over-
verhitting bepaalt of een installatie goed is afgevuld of
voorzien is van te veel of te weinig koelmiddel.
Ook kan het gebeuren dat het systeem wel goed is afgevuld,
maar toch afwijkende waarden worden gemeten; dit kan veroor-
zaakt worden door:
-
Vervuild filter binnenunit.
-
Ruimtetemperatuur binnenunit te laag.
-
Knik in koelmiddelleidingen.
-
Batterij buitenunit is vervuild.
-
Luchthoeveelheid Allure-toestel niet juist ingesteld voor koe-
ling (zie paragraaf 1.5).
december 2005