Contactschakelaar
De contactschakelaar (Fig. 23), waarmee de motor wordt
gestart, afgezet en voorgegloeid, heeft drie standen: Uit,
Aan/Voorgloeien en Start. Draai het sleuteltje op
Aan/Voorgloeien totdat het indicatielampje van de
gloeibougie dooft (ongeveer 7 seconden); draai daarna het
contactsleuteltje op Start om de startmotor in werking te
stellen. Laat het sleuteltje los als de motor start. Het
sleuteltje komt automatisch op Aan/Lopen. Om de motor af
te zetten, draait u het sleuteltje op Uit. Verwijder het
sleuteltje uit het contact om te voorkomen dat de motor per
ongeluk start.
Gashendel
U zet de gashendel (Fig. 23) naar voren om het
motortoerental te verhogen en naar achteren om het
toerental te verlagen.
Maaidekschakelaar:
De maaidekschakelaar (Fig. 23) heeft twee standen:
Inschakelen en Uitschakelen. De tuimelschakelaar bedient
een solenoïdeklep op de kleppen-set om de maaieenheden
aan te drijven.
7
8
10
11
Figuur 23
1. Gashendel
2. Urenteller
3. Temperatuurlampje
4. Oliedruklampje
5. Indicatielampje van
gloeibougie
6. Lampje van wissel-
stroomdynamo
Urenteller
De urenteller (Fig. 23) toont het aantal uren dat de machine
in bedrijf is geweest. De urenteller gaat lopen als de
contactschakelaar op Aan staat.
4
3
2
6
5
9
1
7. Maaidekschakelaar
8. Schakelhendel van
maaieenheid
9. Contactschakelaar
10. Parkeerrem
11. Vergrendeling hefhendel
22
Schakelhendel van maaieenheid
Om de maaieenheden neer te laten op de grond, moet u de
schakelhendel van de maaieenheid (Fig. 23) naar voren
bewegen. De maaieenheden komen pas neer als de motor
loopt, en zullen niet werken als zij zijn opgeheven. Om de
maaieenheden op te heffen, trekt u de schakelhendel naar
achteren in de stand Opheffen.
Zet de hendel naar rechts of links om de maaieenheden in
dezelfde richting te laten bewegen. Dit mag uitsluitend
worden gedaan als de maaieenheden zijn opgeheven, of als
zij op de grond zijn en de machine in beweging is.
Opmerking: De hendel hoeft niet in de vooruit-stand te
worden gehouden als de maaieenheden worden neergelaten.
Gevaar
Als de maaieenheden worden geschakeld terwijl de
machine heuvelafwaarts rijdt, vermindert de
stabiliteit van de machine. Hierdoor kan de
machine omkiepen, waardoor lichamelijk of
dodelijk letsel kan ontstaan.
Schakel de maaieenheden als u een helling op rijdt.
Waarschuwingslampje
koelvloeistoftemperatuur
Het waarschuwingslampje voor de koelvloeistof-
temperatuur (Fig. 23) gaat branden als de temperatuur van
de koelvloeistof te hoog wordt. Als de tractie-eenheid niet
tot stilstand wordt gebracht en de temperatuur van de
koelvloeistof stijgt nog eens 5 C, zal de motor afslaan.
Oliedruklampje
Het oliedruklampje (Fig. 23) licht op als de motoroliedruk
gevaarlijk laag is.
Lampje van wisselstroomdynamo
Het lampje van de wisselstroomdynamo (Fig. 23) mag niet
branden als de motor loopt. Als het lampje brandt, moet u
het opladingsysteem controleren en indien nodig repareren.
Indicatielampje gloeibougie
Het indicatielampje van de gloeibougie (Fig. 23) gaat
branden als de gloeibougies in werking zijn.