6.4 Aanvullende beveiliging
6.4.1 Eénfasemotoren
Als de motor is aangesloten op een elektrische installatie waarbij
een aanvullende beveiliging is toegepast in de vorm van een
aardlekschakelaar (ELCB of GFCI), dan moet de aardlekschake-
laar gemarkeerd zijn met het volgende symbool:
Aardlekschakelaar (ELCB)
(GFCI)
Wanneer een aardlekschakelaar wordt gekozen,
dan moet rekening worden gehouden met de
N.B.
totale lekstroom van alle elektrische apparatuur
in de installatie.
De lekstroom van de motor kan worden gevonden in paragraaf
15.2 Lekstroom.
6.4.2 Motoren gevoed uit een duurzame energiebron
Deze paragraaf geldt alleen voor motoruitvoeringen die ontwor-
pen zijn voor voeding uit een duurzame energiebron
(1 x 90-240 V - 10 %/+ 10 %, 50/60 Hz, PE of 30-300 VDC).
Over- en onderspanningsbeveiliging
Over- en onderspanning kunnen optreden bij een instabiele
(net)voedingspanning of een onjuiste installatie. De motor wordt
uitgeschakeld als de spanning buiten het toelaatbare spannings-
bereik valt. De motor wordt automatisch opnieuw ingeschakeld
wanneer de spanning wederom binnen het toelaatbare span-
ningsbereik ligt. Daarom is er geen extra beveiligingsrelais nodig.
De motor is beveiligd tegen pieken in de voe-
dingspanning conform EN 61800-3.
N.B.
In gebieden met grote kans op onweer adviseren
we om een extra bliksembeveiliging aan te bren-
gen.
Beveiliging tegen overbelasting
Als de bovenste belastingslimiet is overschreden, dan compen-
seert de motor hier automatisch voor door het toerental te verla-
gen, en schakelt de motor uit als de overbelasting voortduurt.
De motor blijft gedurende 8 seconden uitgeschakeld. Hierna zal
de motor automatisch proberen om in te schakelen. De beveili-
ging tegen overbelasting voorkomt schade aan de motor.
Daarom is er geen extra motorbeveiliging nodig.
Beveiliging tegen te hoge temperatuur
De elektronische unit heeft een ingebouwde temperatuursensor
als extra beveiliging. Wanneer de temperatuur boven een
bepaalde waarde stijgt, dan zal de motor hier automatisch voor
compenseren door het toerental te verlagen, en zal de motor uit-
schakelen als de temperatuur blijft stijgen. De motor blijft gedu-
rende 8 seconden uitgeschakeld. Hierna zal de motor automa-
tisch proberen om in te schakelen.
6.4.3 Driefasenmotoren
Als de motor is aangesloten op een elektrische installatie waarbij
een aanvullende beveiliging is toegepast in de vorm van een
aardlekschakelaar (ELCB of GFCI), dan moet deze aardlekscha-
kelaar van het volgende type zijn:
•
De aardlekschakelaar moet geschikt zijn om lekstromen aan
te kunnen en met korte pulsvormige lekken in te schakelen.
•
De aardlekschakelaar moet uitschakelen wanneer AC-aard-
lekstromen of aardlekstromen met DC-component, d.w.z. pul-
serende DC en vlakke DC-aardlekstromen, optreden.
Voor deze motoren moet een aardlekschakelaar type B worden
gebruikt.
Deze aardlekschakelaar moet gemarkeerd zijn met de volgende
symbolen:
Aardlekschakelaar (ELCB)
(GFCI)
Wanneer een aardlekschakelaar wordt gekozen,
dan moet rekening worden gehouden met de
N.B.
totale lekstroom van alle elektrische apparatuur
in de installatie.
De lekstroom van de motor kan worden gevonden in paragraaf
16.2 Lekstroom.
8
Beveiliging tegen fase-onbalans
De motor moet zijn aangesloten op een voedingspanning met een
kwaliteit conform IEC 60146-1-1, klasse C, om correct motorbe-
drijf bij fase-onbalans te garanderen.
Dit garandeert ook een lange levensduur van de componenten.
6.5 Functionele modules
Diverse functionele modules zijn voor dit product beschikbaar.
De keuze van de module hangt af van de toepassing en het ver-
eiste aantal ingangen en uitgangen.
Mogelijke functionele modules:
•
Basismodel functionele module (FM 100)
•
Standaard functionele module (FM 200)
•
Geavanceerde functionele module (FM 300).
6.6 Aansluitklemmen op functionele modules
De beschrijvingen van de klemmen in deze paragraaf gelden voor
zowel één- als driefasenmotoren.
Voor maximale aandraaimomenten, zie paragraaf
Draaimomenten, pagina 33.
6.6.1 Basismodel functionele module (FM 100)
De FM 100 heeft alleen de meest noodzakelijke ingangen voor
gesloten en open regelkringen. De module maakt ook communi-
catie mogelijk via een GENIbus verbinding.
De FM 100 heeft de volgende aansluitingen:
•
analoge ingang (spanning)
•
twee digitale ingangen of één digitale ingang en één open-
collector uitgang
•
GENIbus aansluiting.
Zie afb. 10.
Digitale ingang 1 is fabrieksmatig ingesteld als
start/stop-ingang waarbij een open kringloop uit-
schakeling (stop) tot gevolg heeft.
Fabrieksmatig is een doorverbinding aange-
N.B.
bracht tussen klemmen 2 en 6. Verwijder de door-
verbinding als digitale ingang 1 moet worden
gebruikt als externe start/stop of een andere
externe functie.
Als voorzorgsmaatregel dienen de aders van de
onderstaande groepen aansluitingen over hun
N.B.
gehele lengte d.m.v. dubbele isolatie van elkaar
te worden gescheiden.
•
Ingangen en uitgangen
De ingangen en uitgangen zijn intern gescheiden van de delen
die de netspanning geleiden d.m.v. dubbele isolatie, en elek-
trisch gescheiden van overige circuits.
Alle regelklemmen worden gevoed door extra lage veiligheids-
pannning (SELV), waardoor er bescherming tegen elektrische
schokken is.
•
Netspanning (klemmen N, PE, L of L1, L2, L3, PE).
Een elektrisch veilige scheiding moet voldoen aan de eisen van
dubbele isolatie, inclusief kruipafstanden en openingen zoals
genoemd in EN 61800-5-1.