Controle van de spanning van de
banden
De spanning van de banden moet 60 kPa (0,6 bar / 9 PSI)
voor alle wielen bedragen. Om het aandrijfvermogen te
verbeteren, kan de spanning voor de achterbanden worden
verminderd tot 40 kPa (0,4 bar/5,6 PSI). Hoogste toegestane
spanning is 100 kPa (1,0 bar/14 PSI).
N.B.!
Een gelijke luchtdruk in de banden is van belang voor het
behalen van de best mogelijke prestaties en om schade
aan de machine te voorkomen.
Controle van de koelluchtinlaat van
de motor
Maak het luchtinlaatrooster in de motorkap achter de
bestuurderszitting schoon.
Klap de motorkap omhoog.
Controleer of de koelluchtinlaat van de motor vrij is van
bladeren, gras en vuil.
Bij een verstopt luchtinlaatrooster, luchtleiding of
koelluchtinlaat verslechtert het koelen van de motor, hetgeen
kan leiden tot beschadiging aan de motor.
WAARSCHUWING! De koelluchtinlaat draait
!
wanneer de motor loopt. Pas op uw vingers.
22 –
Dutch
ONDERHOUD
Controle en afstellen van gronddruk
van het maai-element
Om het beste maairesultaat te krijgen moet het maai-element
de ondergrond volgen zonder te stevig aan te liggen.
De druk wordt afgesteld met een bout en veer aan beide
kanten van de zitmaaier.
1 Controleer de luchtdruk van de banden 60 kPa/0,6 kp/
2
cm
/8,5 PSI.
2 Plaats de zitmaaier op een vlakke ondergrond.
3 Zet de hefstang in maaistand.
4 Plaats een personenweegschaal onder het frame van het
maai-element (aan de voorkant) zo dat het maai-element
op de weegschaal rust. Indien nodig kan er een klos
gelegd worden tussen het frame en de weegschaal zodat
de steunwielen geen gewicht dragen.
5 Stel de gronddruk van het maai-element af door de
stelschroeven die aan beide kanten achter de voorwielen
zitten, in of uit te schroeven. De gronddruk moet tussen de
12 en 15 kg (26,5-33 lb) liggen.
Controle van de parallelliteit van het
maai-element
Controleer de parallelliteit van het maaidek als volgt:
1 Controleer de luchtdruk van de banden 60 kPa/0,6 kp/
2
cm
/8,5 PSI.
2 Plaats de zitmaaier op een vlakke ondergrond.
3 Zet de hefstang in maaistand.
4 Meet de afstand tussen de grond en de rand van het
element, aan de voor- en de achterkant van de kap. Het
maai-element moet een beetje afhangen, de achterkant
moet 2-4 mm (1/8") hoger zijn dan de voorkant.