Sluitertijdvoorkeuze
U kunt de beweging van een bewegend onderwerp op diverse manieren tot uitdrukking
brengen door de sluitertijd aan te passen, bijvoorbeeld, de beweging 'bevriezen' met een
snelle sluitertijd of een spoor van beweging achter het onderwerp aan vastleggen met een
langzame sluitertijd. U kunt de sluitertijd ook aanpassen tijdens het opnemen van films.
1 MENU t [Opn.modus] t [Sluitertijdvoorkeuze].
2 Selecteer de waarde van uw keuze met de draaiknop.
3 Stel scherp en fotografeer het onderwerp.
Het diafragma wordt automatisch aangepast om tot een juiste belichting te komen.
Opmerkingen
• U kunt niet [Flitser uit] en [Automatisch flitsen] selecteren in [Flitsfunctie]. Wanneer u de flitser wilt
gebruiken, drukt u op de
gebruiken, duwt u de flitser omlaag.
• De
-indicator (waarschuwing SteadyShot) wordt niet weergegeven in de stand voor
sluitertijdvoorkeuze.
• Wanneer de sluitertijd 1 seconde of meer is, wordt na de opname ruisonderdrukking (NR lang-belicht)
uitgevoerd gedurende dezelfde tijd die de sluiter geopend is geweest. Tijdens de ruisonderdrukking kunt
u verder geen opnamen maken.
• Als na het instellen een juiste belichting niet haalbaar is, knippert de diafragmawaarde. U kunt zo wel een
opname maken, maar u kunt beter een andere instelling kiezen.
• De helderheid van het beeld op het LCD-scherm kan verschillen van die van het beeld dat in
werkelijkheid wordt vastgelegd.
• Wanneer u een lens met een Montagestuk A gebruikt (los verkrijgbaar), kunt u de sluitertijd aanpassen
wanneer u met de hand scherpstelt tijdens het opnemen van films.
Sluitertijd
z
(flitser pop-up)-knop om de flitser te activeren. Wanneer u de flitser niet wilt
Wanneer u een snellere sluitertijd gebruikt, lijkt het of een
bewegend onderwerp, zoals een hardloper, auto's of de
branding van de zee, is stilgezet.
Wanneer u een langzamere sluitertijd gebruikt wordt een achter
het onderwerp aan slepend spoor van de beweging vastgelegd
waardoor een natuurlijker en dynamischer beeld ontstaat.
NL
62