snel knippert, kunt u vermoeden dat er iets niet goed is met de accu, netspanningsadapter (bijgeleverd) of
de USB-kabel. Langzaam knipperen duidt erop dat het laden wordt opgeschort omdat de
omgevingstemperatuur buiten het geschikte bereik is voor het opladen van de accu. Het laden zal worden
hervat en het Laadlampje zal branden wanneer de omgevingstemperatuur terugkeert binnen het geschikte
temperatuurbereik. Laad de accu op bij geschikte temperaturen tussen 10 °C en 30 °C.
De accu is niet opgeladen, ook al is het Laadlampje op de camera uitgeschakeld.
• Dit doet zich voor wanneer u de camera op een zeer warme of koude plaats gebruikt. Laad de accu op
bij geschikte temperaturen tussen 10 °C en 30 °C.
De accu is leeg.
• Wanneer de accu niet wordt opgeladen (laadlampje brandt niet) terwijl u de juiste oplaadprocedure
volgt, verwijdert u de accu en plaatst u die terug of koppelt u de USB-kabel los en sluit u deze weer aan.
Beelden opnemen
U hebt de camera ingeschakeld, maar er verschijnt niets op het LCD-scherm.
• Als de camera gedurende een bepaalde tijdsduur niet wordt bediend, wordt de camera in de
stroombesparingsstand gezet. U kunt de stroombesparingsstand opheffen door de camera te bedienen,
bijvoorbeeld door de ontspanknop half in te drukken (bladzijde 147).
De sluiter wordt niet ontspannen.
• U gebruikt een geheugenkaart met een schrijfbeveiligingsschakelaar en de schakelaar staat in de
LOCK-stand. Zet de schrijfbeveiligingsschakelaar in de stand voor opnemen.
• Controleer de vrije opslagcapaciteit van de geheugenkaart.
• U kunt tijdens het opladen van de flitser geen beelden opnemen.
• De lens is niet goed op het toestel gezet. Zet de lens goed op het toestel.
Het opnemen duurt erg lang.
• De ruisonderdrukkingsfunctie is ingeschakeld (bladzijden 127, 128). Dit is geen storing.
• U maakt opnamen in de stand RAW (bladzijde 84). Omdat een RAW-gegevensbestand groot is, zal
het maken van opnamen in de RAW-stand misschien meer tijd in beslag nemen.
• De Auto HDR is bezig een beeld te verwerken (bladzijde 95).
Het beeld is onscherp.
• Het onderwerp bevindt zich te dichtbij. Controleer de minimale afstand waarop de lens kan
scherpstellen.
• U maakt opnamen in de stand voor handmatig scherpstellen. Stel [AF/MF-selectie] in op
[Aut. scherpst.] (bladzijde 66).
• Er is onvoldoende omgevingslicht.
• Voor het onderwerp is mogelijk speciale scherpstelling vereist. Met de [Flexibel punt] (bladzijde 68)
of de functie voor handmatige scherpstelling (bladzijde 66).
De flitser werkt niet.
• Druk op
(flitserknop) om de flitser de activeren.
• U kunt geen flitser gebruiken in de volgende opnamestand:
– [Bracket: continu]
– [Panorama d. beweg.]
– [3D-panor. d. beweg.]
– [Nachtscène] en [Schemeropn. uit hand] in [Scènekeuze]
– [Anti-bewegingswaas]
– Films opnemen
NL
184
Vervolg r