§2.3.2 Montage van de snelheidssensor
Als voor de snelheidsmeting een sensor met wielring wordt gebruikt, moet deze indien mogelijk
aan een niet-aangedreven wiel worden aangebracht. Bij het gebruik van een aanbouwapparaat
worden de onderdelen aan de binnenzijde van het rechter voorwiel van de trekker gemonteerd.
Wordt een aanhangapparaat met spuitcomputer besteld, dan zijn de snelheidssensor en de
wielring reeds af fabriek gemonteerd. In dat geval hoeft het systeem alleen nog maar gekalibreerd
te worden (zie §5.2.1 Rijsnelheid kalibreren op pagina 64).
Bij het monteren van de wielring dient als volgt te werk te worden gegaan:
• Demonteer eerst het wiel (5), waarop de wielring (6) bevestigd moet worden (fig. 4).
• Schuif de boorsjabloon (7) over de vier lange schroeven van de wielring (6) en lijn de ring met
de behulp van de cirkels op de boorsjabloon ten opzichte van de velgrand, de naafopening of
ten opzichte van andere cirkelvormen van het wiel centrisch uit. Dit kan zowel aan de
buitenzijde als aan de binnenzijde van het wiel (fig. 4).
• Vervolgens worden de boringen (8) gemarkeerd, gecenterd en met een 10,5-mm-boor geboord
(fig. 4).
• Schroef de ring aan de binnenzijde van het wiel vast en plaats daarbij de afstandshulzen (9)
tussen de ring en de velg. Controleer of de ring exact parallel met de velg is uitgelijnd (fig. 5).
Opmerking: Voor getrokken machines worden langere afstandshulzen gebruikt.
• Monteer het wiel vervolgens weer aan de trekker resp. spuitmachine.
Aanwijzing: Bij de meeste trekkeren met vierwielaandrijving kan de snelheidssensor vaak ook
probleemloos met behulp van een zelfgemaakte houder op de cardanas worden
gemonteerd. Hierbij kan de sensor reageren op uitstekende metalen onderdelen op
deze as (slangbeugels of hierop gelaste moeren). De wielring hoeft dan niet
gemonteerd worden!
14
Flowmaster FMA + SMC
BEDIENINGSHANDLEIDING