• Wij raden u aan uw besturingssysteem bij te werken via officiële kanalen. Een onofficiële update kan
beveiligingsrisico's veroorzaken.
• Wanneer u een nieuw besturingssysteem installeert, worden alle gegevens op het interne opslagstation
verwijderd, inclusief de gegevens die in verborgen mappen zijn opgeslagen.
Ga als volgt te werk om een Windows 10-besturingssysteem te installeren:
1. Zorg ervoor dat u de beveiligings-chip hebt ingesteld op TPM 2.0. Meer informatie vindt u in 'De
beveiligingschip instellen' op pagina 66.
2. Verbind het station waarop het installatieprogramma van het besturingssysteem staat met de computer.
3. Start het programma ThinkPad Setup. Zie 'Het programma ThinkPad Setup gebruiken' op pagina 75.
4. Selecteer Startup ➙ Boot om het submenu Boot Priority Order weer te geven.
5. Selecteer het station waarop het installatieprogramma van het besturingssysteem staat, bijvoorbeeld
USB HDD. Druk vervolgens op Esc.
6. Selecteer Restart en zorg ervoor dat OS Optimized Defaults is ingeschakeld. Druk vervolgens op F10
om de instellingen op te slaan en het ThinkPad Setup-programma af te sluiten.
7. Volg de aanwijzingen op het scherm om de apparaatstuurprogramma's en de benodigde programma's
te installeren. Zie 'Stuurprogramma's installeren' op pagina 73.
8. Na de installatie van de stuurprogramma's past u Windows Update toe om de nieuwste modules zoals
de beveiligingspatches op te halen.
9. Installeer de gewenste Lenovo-programma's. Voor informatie over Lenovo-programma's raadpleegt u
'Lenovo-programma's' op pagina 13.
Opmerking: Na de installatie van het besturingssysteem, moet u de eerste instelling van UEFI/Legacy Boot
niet wijzigen in het programma ThinkPad Setup. Doet u dat wel, dan start het besturingssysteem niet correct
op.
Wanneer u een besturingssysteem Windows 10 installeert, hebt u mogelijk een van de volgende land- of
regiocodes nodig:
Land of regio
Vaste land van China
Denemarken
Finland
Frankrijk
Duitsland
Italië
Japan
Stuurprogramma's installeren
Stuurprogramma's zijn programma's met instructies voor het besturingssysteem die aangeven hoe een
bepaald hardwareonderdeel moet werken of moet worden bestuurd. Alle hardwarecomponenten op uw
computer hebben een eigen stuurprogramma. Als u een nieuwe component toevoegt, moet het
besturingssysteem worden geïnstrueerd over de manier waarop dat hardwareonderdeel moet worden
bestuurd. Vervolgens kunt u het stuurprogramma installeren waardoor het besturingssysteem de
hardwarecomponent herkent en kan gebruiken.
Code
SC
DK
FI
FR
GR
IT
JP
Land of regio
Nederland
Noorwegen
Spanje
Zweden
Taiwan en Hongkong
Verenigde Staten
Hoofdstuk 6
Code
NL
NO
SP
SV
TC
US
.
Geavanceerde configuratie
73