Veiligheidssysteem testen
VOORZICHTIG
Niet-aangesloten of beschadigde
interlockschakelaars kunnen onverwachte
gevolgen hebben op de werking van de machine.
Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.
• Laat de interlockschakelaars ongemoeid.
• Controleer elke dag de werking van de
interlockschakelaars en vervang beschadigde
schakelaars voordat u de tractor weer in gebruik
neemt.
• Vervang schakelaars om de twee jaar ongeacht
of ze wel of niet naar behoren functioneren.
Controleer de werking van het veiligheidssysteem
telkens voordat u de tractor in gebruik neemt. Als het
veiligheidssysteem niet werkt zoals hieronder wordt
beschreven, moet u het direct laten repareren door een
erkende servicedealer. Neem plaats op de stoel en voer
de volgende controles uit:
1. Schakel de aftakas in en draai het contactsleuteltje
naar de stand Start. De startmotor mag nu niet
draaien.
2. Schakel de aftakas uit, haal uw voet van het
tractiepedaal en start de motor. Terwijl de motor
loopt, moet u de aftakas inschakelen, de koppeling
intrappen en het tractiepedaal in de achteruitstand
zetten: de aftakas moet uitgeschakeld worden.
3. Schakel de aftakas uit en haal uw voet van het
tractiepedaal. Start de motor, schakel de aftakas
in, draai het KeyChoice-sleuteltje om en laat dit
weer los. Het lampje Werken-in-achteruit moet nu
oplichten.
4. Schakel de aftakas uit. Het waarschuwingslampje
voor werken-in-achteruit moet nu doven.
De tractor met de hand duwen
Belangrijk: U moet de tractor altijd met de hand
duwen. U mag de tractor nooit slepen. Dit kan
schade aan de transaxle veroorzaken.
De tractor duwen
1. Schakel de aftakas uit.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand
zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie
verlaat.
3. Zet de aandrijfstang uit de stand DUWEN.
Opmerking: Hierdoor wordt het aandrijfsysteem
uitgeschakeld en kunnen de wielen vrij draaien
(Figuur 13).
1. In Werking
Gebruik van de tractor
Zet de aandrijfhendel in de bedieningsstand om het
aandrijfsysteem in te schakelen (Figuur 13).
Opmerking: U kunt de tractor uitsluitend starten als
de aandrijfhendel in de bedieningsstand staat.
Vooruit en achteruitrijden
Met de gashendel regelt u de snelheid van de motor,
oftewel het toerental (in omwentelingen per minuut).
Zet de gashendel op SNEL om de beste prestaties te
verkrijgen.
Om vooruit of achteruit te rijden:
Zet uw voet op het tractiepedaal en trap de bovenkant
van het pedaal langzaam in om vooruit te rijden of trap
de onderkant van het pedaal in om achteruit te rijden
(Figuur 14).
Opmerking: Hoe verder u het tractiepedaal intrapt
(in beide richtingen), des te sneller zal de tractor in de
gewenste richting rijden.
16
Figuur 13
2. Stand DUWEN