I
Als u werkt met Windows, opent u het printerstuurprogramma
(zoals wordt beschreven op pagina 26) en controleert u de
instellingen.
Zorg dat de afdruktaak wordt verzonden naar de juiste poort
I
(bijvoorbeeld LPT 1). Controleer de instellingen op het
tabblad Details in Windows 95, Windows 98 of
Windows Me. Controleer de instellingen op het tabblad
Poorten in Windows 2000 of Windows NT.
Druk een testpagina af vanaf het tabblad Algemeen van het
I
printerstuurprogramma. Als de testpagina niet wordt
afgedrukt, maakt u de installatie van het
printerstuurprogramma ongedaan en installeert u het
programma vervolgens opnieuw. Als de testpagina niet wordt
afgedrukt en het probleem niet wordt veroorzaakt door de
printer of het stuurprogramma, controleert u de toepassing.
Indicatorlampjes
Zie pagina 2 voor de locatie van de indicatorlampjes op het
bedieningspaneel.
I
Als het Datalampje uit is, controleert u de aan/uit-schakelaar, het
netsnoer en het stopcontact.
I
Als het Foutlampje 2 keer snel knippert, uit blijft, 2 keer knippert,
uit blijft, enz. dan is de toner in de laserprintcassette bijna op.
Hoewel u nog ongeveer 500 pagina's (met 5 procent dekking) kunt
afdrukken, zou u toch spoedig een vervangingslaserprintcassette
willen bestellen. Raadpleeg pagina 2 voor informatie.
I
Als het Foutlampje brandt, controleert u of de laserprintercassette
correct in de printer is geplaatst.
I
Als het Papierlampje en het Foutlampje tegelijkertijd branden,
controleert u of er papierstoringen zijn of het papier onjuist is
ingevoerd.
I
Als het Papierlampje en het Foutlampje afwisselend knipperen,
verwijder het papier uit de uitvoerlade voor papier met de
afdrukzijde naar onder boven op de printer.
I
Als alleen het Papierlampje brandt, moet u het papier van de
printer bijvullen.
Gebruikershandleiding
17