Albatros / Super-Albatros
2
1
2
1
9
20
Inzet op de akker
De trekstangen van de tractor moeten zich tijdens
het werk zijdelings kunnen bewegen. In geheven
positie moeten ze, voor zover de installatie van de
tractor het toelaat, zijdelings vast zijn.
Werkdiepte
Met de driepuntshefinrichting in het bereik
"trekkrachtregeling" resp. "mengregeling" de
gewenste diepgang kiezen.
Met de topstang de gelijkmatige werkdiepte van
alle ploeglichamen instellen – het ploegframe moet
parallel aan het bodemoppervlak liggen.
8
Voor een beter beginnen van de voor en om de
driepuntshefinrichting van de tractor te ontlasten, is
het bij de "trekstangregeling" eventueel een
voordeel, de topstang in het sleufgat aan de ploeg
aan te brengen; daarbij de topstangpen vooraan in
het sleufgat stellen.
2
2
1
Bij uitvoering met een steunwiel resp. combiwiel
wordt dit pas na de gewenste diepte-instelling in
contact gebracht met de bodem – alleen
steunwerking.
Diepte-instelling met spindel (9/1 resp. 10/1); een
dieptecompensatie van linker naar
rechter ploegzijde kan worden veranderd door het
draaien van de aanslag – excenter (9/2 resp. 10/2).
9
10
Over buik / over rug
1
Elke ploegzijde wordt afzonderlijk ingesteld.
Bodemoppervlak en ploeglichaam dienen in een
rechte hoek (90°) ten opzichte van elkaar te staan
(zie fig.11).
- Spindel (8/1) voor rechtswerkende ploegzijde
- Spindel (8/2) voor linkswerkende ploegzijde
Met de over buik- en over rug-verstelling kan ook
de diepte van het voorste ploeglichaam ingesteld
11
worden. Werkt het eerste lichaam van een
ploegzijde te ondiep, dan kan dit door de ploeg
meer over buik te stellen gecompenseerd worden.
05.2013
Technische wijzigingen voorbehouden