2
Stel de geleiders voor handmatige papierinvoer zo in dat de rand
van het afdrukmateriaal net wordt geraakt en niet wordt gebogen.
3
Nadat u afdrukpapier in de handinvoer hebt aangebracht, stelt
u het formaat en de papiersoort in. Zie pagina 3.6 voor het kopiëren
of raadpleeg de sectie Software voor afdrukken via de pc.
O
: afdrukinstellingen die via het printerstuurprogramma zijn
PMERKING
ingesteld, krijgen voorrang op de instellingen via het bedieningspaneel.
4
Als u de achterklep wilt gebruiken, moet u de achterklep eerst
openen.
Tips voor het gebruik van de handinvoer.
• Plaats het afdrukmateriaal met de te bedrukken zijde omhoog en de
bovenrand eerst in de handinvoer en zorg ervoor dat het materiaal
midden in de lade ligt.
• Doe alleen materiaal in het apparaat dat voldoet aan de specificaties
bij pagina 3.2. Zo voorkomt u dat het papier vastloopt en er problemen
ontstaan met de afdrukkwaliteit.
• Als u materiaal van 76 x 127 mm in de handinvoer wilt afdrukken,
opent u de achterklep om de achterklep te kunnen gebruiken.
• Maak de achterklep open om transparanten af te drukken. Hiermee
voorkomt u dat de transparanten bij het uitvoeren scheuren.
Papierformaat en -type instellen
Nadat u het papier in de lade hebt geplaatst, moet u het papierformaat
en -type instellen met behulp van de knoppen op het bedieningspaneel.
Deze instellingen hebben betrekking op kopiëren. Als u afdrukt vanaf
een computer, selecteert u het papierformaat en de papiersoort in het
desbetreffende programma.
1
Druk op de knop
tot op de bovenste regel van het display
Papier inst. verschijnt.
2
Druk op de knop
wanneer Papierformaat verschijnt.
3
Blader met de pijltoetsen ( of ) naar de papierlade die u wilt
gebruiken, en druk op de knop
.
3.6
Originelen en papier plaatsen
4
Blader met
of
naar het papierformaat dat u gebruikt en druk
op
om het op te slaan.
5
Druk op de knop
om terug te gaan naar een hoger niveau.
6
Druk op
of
om Papiersoort te selecteren, en druk vervolgens
op de knop
.
7
Blader met
of
naar het papiertype dat u gebruikt en druk op
de knop
om het op te slaan.
8
Druk op de knop
om terug te keren naar de stand-bymodus.
Een uitvoerlocatie kiezen
Het apparaat heeft twee uitvoermogelijkheden: de achterklep (voorzijde
naar boven) en de uitvoerlade (voorzijde naar beneden).
Controleer of de achterklep is gesloten om de uitvoerlade te gebruiken.
Als u de achterklep wilt gebruiken, moet u de achterklep openen.
NB
:
• Als het papier uit de uitvoerlade problemen vertoont, zoals grote krullen,
kunt u proberen af te drukken naar de achterklep.
• Om het vastlopen van het papier te voorkomen, moet u de achterklep
niet openen of sluiten terwijl de printer bezig is met afdrukken.
Afdrukken via de uitvoerlade
De uitvoerlade verzamelt de afdrukken met de voorkant omlaag in
de volgorde waarin de afdrukken zijn gemaakt. U kunt de vooruitvoer
voor de meeste afdruktaken gebruiken.
Als u papier gebruikt dat niet lang genoeg is om de uitvoerlade te bereiken,
kunt u gebruik maken van de scanner.
Zo gebruikt u de scanner:
1
Open de scanner. Er springt automatisch een lipje omhoog om
de klep te ondersteunen.
(bedrukte zijde omlaag)