Richtlijnen voor speciale materialen
Papiersoort
Enveloppen
• Of enveloppen behoorlijk worden bedrukt, is afhankelijk van
de kwaliteit van de enveloppen. Bij de keuze van enveloppen,
houdt u best rekening met de volgende factoren:
- Gewicht: het enveloppapier mag niet meer dan 90 g/m
wegen, anders kunnen papierstoringen optreden.
- Ontwerp: voor het afdrukken moeten de enveloppen plat
worden gelegd; ze mogen niet meer dan 6 mm uitsteken
en geen lucht bevatten.
- Toestand: de enveloppen mogen niet verkreukt, gescheurd
of anderzijds beschadigd zijn.
- Temperatuur: u moet enveloppen gebruiken die bestand
zijn tegen de hitte en druk binnen in het apparaat tijdens
het afdrukken.
• Gebruik alleen goed gevormde enveloppen met scherpe
vouwen.
• Gebruik geen afgestempelde enveloppen.
• Gebruik geen enveloppen met sluithaakjes, knipsluiting,
vensters, gecoate binnenbekleding, zelfklevende sluiting
of andere synthetische materialen.
• Gebruik geen enveloppen van slechte kwaliteit of beschadigde
exemplaren.
• Controleer of de naad aan beide uiteinden van de envelop
helemaal uitloopt tot in de hoek van de envelop.
Aanvaardbaar
Onaanvaardbaar
• Enveloppen met een kleefstrip of met meer dan één sluitingsflap
moeten van kleefmiddelen zijn voorzien die bestand zijn tegen
de fixeertemperatuur van de printer van 208°C gedurende
0,1 seconde. De extra kleppen kunnen kreuken, scheuren
en papierstoringen veroorzaken en zelfs schade toebrengen
aan de smelteenheid.
• Voor de beste afdrukkwaliteit moeten de marges minimaal
15 mm van de rand van de envelop blijven.
• Druk niet af over de plaats waar de naden van de envelop
samenkomen.
Richtlijnen
2
Originelen en papier plaatsen
Papiersoort
Transparanten
• Om beschadigingen aan het apparaat te vermijden, gebruikt
u best alleen transparanten voor laserprinters.
• Transparanten die in het apparaat worden gebruikt, moeten
bestand zijn tegen een temperatuur van 208°C,
de smelttemperatuur van het apparaat.
• Plaats transparanten op een horizontaal oppervlak nadat
u ze uit de printer hebt gehaald.
• Laat transparanten niet te lang in de papierlade liggen.
Er kan zich dan stof of vuil ophopen, wat leidt tot vlekken
bij het afdrukken.
• Let op dat u geen vingerafdrukken maakt.
• Bescherm transparanten na het afdrukken tegen langdurige
blootstelling aan zonlicht om vervagen te voorkomen.
• Zorg dat de transparanten niet kreukelen, krullen of gescheurde
hoeken hebben.
Etiketten
• Om beschadigingen aan het apparaat te vermijden,
gebruikt u best enkel etiketten voor laserprinters.
• Bij de keuze van etiketten, houdt u best rekening met de
volgende factoren:
- Kleefstoffen: het klevend materiaal moet stabiel zijn op een
temperatuur van 208°C, de fixeertemperatuur van de printer.
- Schikking: gebruik uitsluitend etiketten zonder ruimte ertussen.
Etiketten kunnen loskomen van de vellen, waarbij de ruimte
tussen de etiketten ernstige papierstoringen kan veroorzaken.
- Krul: voordat u afdrukt, moeten de etiketten plat liggen met
een krul van minder dan 13 mm in eender welke richting.
- Toestand: gebruik geen etiketten met kreuken, blazen of
loszittende etiketten.
• Let op dat er geen zelfklevend materiaal bloot ligt tussen
de etiketten. Blootliggende delen kunnen ertoe leiden dat
etiketten tijdens het afdrukken loskomen, waardoor het papier
kan vastlopen. Ook kunnen hierdoor onderdelen van het
apparaat beschadigd raken.
• Voer geen gebruikte etikettenvellen in het apparaat. De
klevende voering mag slechts een keer door het apparaat
worden gevoerd.
• Gebruik geen etiketten die loskomen van de achterzijde,
blaasjes vertonen of gekreukt of anderzijds beschadigd zijn.
Indexkaarten
• Druk niet af op materialen die minder dan 76 mm breed
of materiaal van
en 127 mm lang zijn.
afwijkende grootte
• Stel de marges in de softwaretoepassing in op ten minste
6,4 mm van de zijkanten van het afdrukmateriaal.
3.4
Richtlijnen